1.
Mijn paspoort lag op de zeebodem. Voer voor de vissen. Ik voelde mijn wangen nog gloeien maar mijn hartslag was al wat gedaald. De extase van een paar uur geleden ebde langzaam weg. Paspoort en retourticket op de bodem van de zee, geld voor nog een paar dagen en geen idee waar de ambassade was (deed er ook niet toe, ik ging nu toch niet terugkrabbelen?). Ondanks de hitte en een slapeloze nacht voelde ik me opmerkelijk fris. Ik ontbeet aan een kraampje en bestelde ook een ontbijt voor de kleine straatjongen die stilzwijgend naast mij was komen zitten. Razendsnel at hij zijn omelet. Het broodje propte hij in zijn broekzak voor later. Aan de overkant van de straat was het groene rolluik van Solidaridad nog neergelaten. Solidaridad, de enige onafhankelijke boekhandel in een stad met meer dan tien miljoen inwoners. De winkel was klein maar had een mooi aanbod. Ik vroeg me af of Adinda er ooit was geweest. Adinda. Nog geen week geleden had ik haar achtergelaten op een eiland, op een uurtje vliegen van hier. Eventjes, heel eventjes voelde ik me schuldig, maar dat gevoel ebde snel weg. De opzet van in het begin was om alleen te reizen, ik had haar niet gevraagd me achterna te komen. Vandaag ging ik niet naar Solidaridad. Ik had zin om te wandelen, om de reusachtige stad van zuid tot noord helemaal te doorkruisen. Op de vluchtheuvels van Roxas Boulevard, de grote weg langs de baai, hadden daklozen primitieve tentjes gemaakt met plastic en zwerfhout. Ze verkochten sigaretten en snoepjes per stuk. In Lunetapark, de groene long van de stad, joelden meutes uitgelaten schoolkinderen. De warmte prikte op mijn gezicht. Ik ging op een bankje zitten. In de schaduw van een standbeeld zongen een paar jongeren religieuze liederen. Charismatici. Een jongen kwam naar me toe: 'Dag meneer. Bent u eenzaam?' Ik schudde het hoofd. ‘Waar gaat u naartoe?’ ‘Ik rust gewoon wat uit.’ Hij knikte begrijpend. 'Uit welk stadsdeel kom je?' vroeg ik snel voor hij aan de gebruikelijke vragenreeks kon beginnen. 'Uit Tondo, meneer. Kent u Tondo? Smokey Mountain. Heel arm …’ ‘Ja, ik ken Tondo.’ Hij keek me verbaasd aan: ‘Bent u in Tondo geweest?’ Ik knikte. Er viel een ongemakkelijke stilte. ‘Nou, tot ziens dan maar, meneer,’ zei hij terwijl hij kort de schouders ophaalde. Hij draaide zich om en wandelde terug naar zijn groepje. 2. Langs het park liep een drukke verkeersader. Felgekleurde jeeps en bussen, auto’s en bromfietsen reden chaotisch door elkaar. Mijn hemd kleefde aan mijn rug. De uitlaatgassen prikten in mijn ogen en keel. Ik stopte een taxi. 'Naar Quiapo, Plaza Miranda.' Quiapo lag ten noorden van de Pasigrivier en vormde samen met Tondo, Binondo en Santa Cruz het volkse hart van de stad. De taxichauffeur rochelde. De airco stond op de hoogste stand. De koude lucht rook naar toiletverfrisser. Stapvoets reden we richting Pasig, de brede rivier die het noordelijk en zuidelijk deel van de stad van elkaar scheidde. Op de brug zat het verkeer muurvast. ‘Traffic. Traffic …’ foeterde de chauffeur. Ook de oevers van de rivier waren volgebouwd. Sommige krotwoningen steunden op palen. De riviergrond behoorde niemand toe en men was vrij in de modder en het slib te bouwen. Vrouwen zaten gehurkt kleren te wassen in teiltjes met bruin rivierwater. Naakte kinderen spartelden glimmend in de rivier. De streep voertuigen, toeterende insecten, bewoog zich traag voort. De chauffeurs toeterden niet omdat ze zo gehaast of gestresseerd waren, nee ze deden dit om het leven te vieren. Lawaai betekende leven. Morgen kon alles voorbij zijn. Eindelijk bereikten we de overkant van de brug. Hier werden de straatnaamborden omlijst door groene, metalen draken met lange kronkelende staarten. Dit was Chinatown. De drukste wijk van de stad. Mensen kookten en aten op straat, ze herstelden kleren en schoenen, van alles en nog wat werd versjouwd. Er werd gekocht en verkocht. Slappe, vuile bankbiljetten waarvan de waarde enkel nog aan de kleur kon worden afgelezen, wisselden per dag tientallen keer van hand. Om Kuifje en de Blauwe Lotus te beleven was je hier beter af dan in het hedendaagse China. Op een kruk zat een jongen geconcentreerd kunstgebitten te maken. Aan een gammel tafeltje ernaast typte een oude man officiële documenten. Wat verder sneed iemand stempels. Er leek geen lijn of richting in al deze activiteiten te zitten. Alles gebeurde tegelijkertijd. Het leven had geen doel, het was een bezig zijn. Als mens viel je samen met wat je deed. Welke activiteit kon mijn leven een doel geven? Wie was ik zonder paspoort? Geloofde ik echt dat ik op mijn veertigste nog een compleet nieuw leven kon beginnen? De airco in de taxi was uitgevallen. Al gauw parelde het zweet op mijn voorhoofd. Ik veegde mijn gezicht droog. Op mijn hemdsmouw bleef een zwarte streep achter. Aan een grote, witte kerk stapte ik uit. Voor de ingang verkochten gerimpelde vrouwen met ingevallen wangen kruidenmengsels in oude flessen rum. Remedies tegen al te hevige maandstonden, mengsels om te vermageren of te verdikken, drankjes om boze geesten of vampieren weg te jagen. In de koele kerk was het een drukte van jewelste. Mensen schoven op hun blote knieën langs het middenpad naar het altaar. Een lange rij stond tot buiten aan te schuiven om heel even een klein houten Christusbeeld in een zijkapel te aanschouwen en er een wens uit te spreken. Hier was religie do ut des: ik geef opdat Gij zult geven. Ik geef mijn aandacht, concentratie, devotie, vertrouwen en energie aan U, God, opdat ik mag winnen bij de hanengevechten, opdat mijn vaders cataract geen blindheid wordt, opdat het selectiebureau mijn zus kiest om in Londen als verpleegster te gaan werken. In de kerk geen lachende gezichten. Hier was men bloedserieus. Diepe fronsen tussen de wenkbrauwen, de knokkels van de samengeperste handen wit weggetrokken. Ik ging achter een groepje meisjes zitten. Mooie meisjes, die zichzelf met flinterdunne zakdoekjes koelte toewuifden. Terug buiten schitterde de zon wit aan de blauwgrijze hemel. Ik voelde de onweerstaanbare drang mijn haar te laten knippen. 3. ‘M. Toupet – French hairdresser’ stond in sierlijke, gele, halfvergane letters op het raam geschilderd. ‘Hellooo! Welcome to the house of Toupet,’ werd ik door een hese stem verwelkomd. Toupet droeg een smetteloos wit hemd met korte mouwen en een blauwe kniebroek van waaronder twee dunne, kuitloze benen kwamen piepen. Ik was de enige klant. ‘Ga zitten, mooie jongen.’ Hij wees naar een oude kappersstoel. De lederen bekleding vertoonde scheuren. ‘Warm hè?’ zuchtte hij en zette de ventilator wat dichter bij me. ‘Vertel eens, wat kan ik voor je doen?’ Ik beschreef hoe ik mijn haar wilde. Niet te kort, maar wel rond de oren. Met een verstuiver maakte hij mijn haar vochtig en begon te knippen. Op de schaar zaten roestvlekken. ‘Uit welk land kom je?’ vroeg hij. ‘Oh, Belgium!’ herhaalde hij giechelend mijn antwoord. ‘Jean-Claude Vandamme. Mooie man. Ben je ook acteur? Het zou kunnen … Je hebt ook zo’n mooie rechte neus. Niet zoals mijn neus,’ hij trok even een vies gezicht, ‘nee, geen platte neus.’ 'Ik ben priester,’ zei ik in een opwelling. Toupet schrok, knipte bijna in mijn oor. ‘Sorry,’ stamelde hij , ‘Een heilig man, ik wist niet dat er een heilig man in mijn kappersstoel zat. Ik …’ ‘Het geeft niet’, zei ik, ‘ik kan tegen een grapje.’ Toupet knikte en knipte nu stilzwijgend verder. In de spiegel zag ik hoe het zweet smalle, bruine kanaaltjes tekende op zijn met talkpoeder ingewreven gelaat. De deurbel rinkelde. ‘Dag Amalia,’ verwelkomde hij de jonge vrouw die binnenkwam. Ze droeg een mouwloos geel kleedje en was knap maar was niet het type schoonheid dat op straat door iedereen werd nagestaard. Nee, ze was eerder van het type dat mooier werd als je haar wat beter bekeek. ‘Ik kom om een afspraak te maken,’ zei ze. Toupet stopte even met knippen en wandelde naar het kleine bureau waarop zijn agenda lag. ‘Meneer is priester,’ wees hij naar mij, ‘een priester uit België.’ ‘België,’ herhaalde de vrouw, en dan tegen mij, ‘Bent u hier op missie?’ ‘Ja, ik ben net terug van een missie in Mindanao,’ verzon ik, ‘ik heb nu een paar weken vrij tot ik een nieuwe opdracht krijg.’ Ik stond er versteld van hoe goed het liegen me afging. De vrouw hoorde me zachtjes ja-knikkend aan. Ze vroeg iets in haar taal aan Toupet. Ze sprak vlug en hoewel ik een paar woorden herkende, kon ik niet opmaken waarover ze het had. Toupet haalde de schouders op. ‘In onze wijk is er een kleine kerk,’ richtte ze zich weer tot mij, ‘sinds een paar maanden is er geen dienst meer. Onze priester werd overgeplaatst en wij zijn nu genoodzaakt naar een kerk in een naburige wijk te gaan. Voor de oude mensen is dit niet makkelijk … zeker in deze hitte.’ We keken elkaar aan via de spiegel. ‘Mag ik u uitnodigen eens te komen kijken? Misschien kunt u er eens een mis opdragen?’ Ik wou op al haar vragen ‘nee’ antwoorden maar hoorde mezelf beloven dat ik de komende zondag het kerkje zou bezoeken, na eerst bij haar thuis te hebben gedineerd. ‘Ik hoop dat u van Filipijns eten houdt,’ zei ze glimlachend, terwijl ze haar adres op een papieren zakdoekje schreef. Een kwartier later stond ik gekortwiekt op straat. Ik bestudeerde mijn weerspiegeling in een uitstalraam. Toupet had het haar rond mijn oren en in mijn nek heel kort geknipt. Vooraan had hij een paar lange lokken quasi intact gelaten en in een kuif gekamd. Elvis. Papa Elvis.
1 Opmerking
Stephan swertvaegher
18/4/2024 03:51:47
Mooi verhaal, onderhoudend en vlot geschreven
Antwoorden
Laat een antwoord achter. |
AuteurFinn Audenaert rapporteert uit randgebieden van Archives
Februari 2024
Categories |