Middernacht. De overgang van Oud naar Nieuw. Een heleboel jonkies schieten naar hun familie hoog daarboven. Eindelijk! Al een heel jaar wachten de pijlen op aarde en die in het uitspansel op de feestelijke reünie. Het terugzien vieren ze op spetterende wijze. De hemel licht op in vrolijke kleuren. Een reuzenhand lijkt met zwierige penseelstreken allerlei vormen op het canvas van de nacht te schilderen. Sterren, fonteinen, slingers en cirkels tekenen zich af in het diepste zwart.
Pas uren later is het helemaal stil. Mensen drinken nog een laatste glas, ze kaarten wat na. Stilaan zoeken ze hun bed op. Dieren halen opgelucht adem. Ook zij wagen nu een dutje. De lucht lijkt helemaal uitgestorven. Sereniteit heerst over de aarde. Sterren fonkelen vredig, ze zien dat het goed is daar beneden. Maar waar is al het vuurwerk heen? Er zijn mensen die beweren dat vuurwerk terugkeert naar de moederschoot. Geloof er niets van! Geen fragment komt opnieuw op aarde terecht. Alle vuurwerk zweeft hoog in de lucht, gedragen door de dromen die mens en dier elke nacht opnieuw in vervoering brengen. En dat voor eeuwig. Eens het vuurwerk gedoofd is maakt het de hemel nog een tint donkerder. Zie je, de nachtlucht was heel vroeger helemaal niet zwart. Vierentwintig uur op vierentwintig - en dat zelfs voor de tijd werd ingedeeld in uren! - was de hemel strakblauw. Op een wolk, een regenbui of een sneeuwstorm na, natuurlijk. Dit klinkt helaas veel onschuldiger dan het was. We hebben het over een gevaarlijke tijd waarin vele zeelui uitvoeren en nooit de veilige haven terugvonden. Want het blauw van de zee ging naadloos over in dat van de hemel. Was er in volle zee geen wolk te bespeuren dan gleed een schip zomaar de hemel in. Onherroepelijk rees de steven uit het water. Het zeeschuim droop als een bedroevende miezerregen van de romp. Op het dek brak paniek uit. Matrozen voelden dat de lucht ijler werd. Sommigen sprongen overboord. Van die ongelukkigen werd niets meer vernomen. Hun weduwen bleven verweesd achter aan wal. En wat met de kapitein? Hij bond zichzelf vast aan de mast en gebood de blijvers zich benedendeks te begeven. Gek van angst stegen zij samen ten hemel, steeds hoger. Ver onder hen doken kolossen, opgeschrikt door het kabaal, even op tussen de golven. Verwonderd zagen de zeeschepsels het verdoemde schip almaar kleiner worden, tot het ten langen leste nog slechts zwakjes flikkerde aan het firmament. Een ster was geboren. De zee gaf, de zee nam. Grote groepen mensen moesten nu eenmaal gevoed worden. Schepen kozen op eigen risico het ruime sop, de dorpen waren zo hongerig naar vis. Voor een schip uitvoer speurde de bemanning gespannen de hemel af. Daar! Hoopvol grijs en wit in de lucht. Leek het veilig, waagden de zeelui het erop. De kapitein probeerde het gevaar in te perken door zo dicht mogelijk bij de kust te blijven. Maar de dieren die de zee bevolkten leken dit te voelen. Ze bleven verder van land weg. En zo werd vissen rekenen en gokken. In de kustdorpen begonnen de mensen wolken te aanbidden. Ze richtten totems op, gooiden zich ervoor op de grond alvorens de schepen de haven verlieten. Maar verhoorden de nieuwbakken goden de gebeden? Soms, vaak zelfs, liep een boottocht slecht af. Wanneer de wolken oplosten en de zon ongenadig hard over de golven scheen slorpte de hemel de opvarenden gulzig op. Na zo’n teug bleef de zee schuldbewust achter. Lichte wolken trokken opnieuw over kalme baren. Op het water heerste stilte. De zee rouwde om de vissers. Alles veranderde in de negende eeuw, toen in het Oosten een machtige vrouw het verdriet van een gans volk torste. In het Middenrijk, een immens land dat zich uitstrekte over steppen, taiga’s, bergketens en woestijnen, een land zó groot dat enkel een peilloze oceaan het kon begrenzen, had de wijze keizerin op een dag de sterren geteld. Ze was erg geschrokken toen ze merkte dat ze alle getallen opgebruikt had die bestonden. Nóg blonken sterren boven haar die ze niet geteld kreeg. Verschrikkelijk! Al die verloren schepen. Al die onzalige zielen. De nobele vrouw aarzelde niet toen haar de omvang van de ramp duidelijk werd. Ze besliste daar en dan om de grote scheepvaart af te schaffen. Het volk moest tegen zichzelf beschermd worden. Sindsdien was het haar onderdanen bij wet verboden om zich nog in open water te begeven. Riviervaart kon enkel als men aan boord steeds een oever in zicht had. Keizerlijke verkenners brachten hiervoor de meanders van de stromen en de breedte van rivieren en meren nauwgezet in kaart. De keizerin startte grote teeltprogramma’s in haar wijdse rijk. Ze stuurde geleerden en agraren naar de meest noodlijdende gebieden. In overleg met de lokale bevolking plantten haar gezanten exotische zaden uit verre provincies in nieuwe grond. Het bleek een slim keizerlijk besluit van de Verheven Moeder. Haar kinderen konden nog vissen, zij het enkel in veilig verklaarde gebieden. De nieuwe teelt ving het verlies aan vangst op zee op. Specerijen en andere handelswaar konden haar kinderen nog steeds over binnenwaters van de ene stad naar de andere brengen. Maar de betrekkingen met de naties over het water verbrak de keizerin onherroepelijk. Die blauwe hel was gewoonweg te hachelijk, vond ze. De keizerin wilde geen van haar kinderen nog aan de hemel en de zee opofferen. Zij, godin op aarde, hoefde de wolken niet te verafgoden om resultaat te boeken. Op haar eentje had zij het gevaar bedwongen. Aldus voer geen schip nog de lucht in. Het volk moest eerst wennen aan deze nieuwe manier van leven. Niet meer de zee op voor grote visvangst? Niet meer duiken naar de kostbare schatten die de zee herbergde? En niet meer dromen over avonturen in den vreemde? Maar algauw ervoeren mensen de weldadige geruststelling van een veilig teruggekeerde broer, zus, vader of moeder. De angst die al die tijd als een stille deken over het volk had gelegen verdween. Een zucht van opluchting ging door het rijk. De mensen kregen zoveel schik in het leven dat ze de keizerin wilden laten meedelen in de algehele volksvreugde. Zij kenden haar als een ernstige, peinzende vrouw. Maar hoe konden ze haar bereiken? De Verheven Moeder woonde hoger dan om het even wie. Haar naaste buur was de zon zelve. Toen zij de troon besteeg liet zij een nieuw paleis bouwen op een onherbergzame rots. Ter viering van haar lustrum werd vervolgens naast het paleis de hoogste toren van het rijk opgericht. De keizerin bracht er haar dagen in de spartaans ingerichte zolderkamer door. Waar zij als jonge troonopvolgster nog van praal had gehouden was ze met het klimmen van de jaren tot andere inzichten gekomen. Enkel omhelsd door de wind dacht zij op die eenzame hoogte aan niets anders dan het lot van haar volk. Hoe kon zij toch haar kinderen een beter leven schenken? De bestrijding van het duivelspact tussen hemel en zee was voor haar slechts een begin geweest. De keizerin leed onder de zware taak die ze zichzelf oplegde. De Verheven Moeder had geen tijd om de trap af te dalen, laat staan om zich onder haar onderdanen te begeven. Dat was de trieste waarheid : ze hield zielsveel van haar volk, maar ze had zichzelf veroordeeld tot sobere eenzaamheid. Zo meende ze het volk het best te dienen. Hoezeer de mensen dit ook wensten, zij konden haar niet bereiken. Aan het paleis werd hen de toegang tot de keizerlijke vertrekken ontzegd. Geschenken mochten zij niet afgeven want deze zouden de keizerin kunnen afleiden van haar heilige opdracht. Dus besloot het volk om een even wijs besluit te nemen als de keizerin had gedaan toen zij de zee tot verboden gebied verklaarde. Op geheime dorpsvergaderingen staken mensen de koppen bij elkaar. De slimste van elk dorp werd afgevaardigd en naar de dichtstbijzijnde stad gestuurd. Daar pleegden vertegenwoordigers uit de hele streek opnieuw overleg. En zo dacht het ganse land mee. Uiteindelijk kwam één zo’n volksraad in een slaperig bergstadje tot een wakker besluit : men moest vreugdewensen naar de keizerin jagen, hoog de lucht in! De Verheven Moeder woonde waar geluid haar niet bereiken kon. De mensen probeerden daarom eerst ballonnen uit. Die stegen weliswaar snel boven de hoofden van de mensen op. En met hun vrolijke kleuren brachten zij nieuwe schakeringen in het egale uitspansel. Hehe, dat bracht wat afwisseling in het ontmoedigende strakke blauw dat enkel onderbroken werd door de trieste sterren die de bevolking aan haar verliezen herinnerde. Mensen keken de ballonnen aldus eerst vergenoegd na. Tot ze zagen hoe de ballonnen bij de minste windstoot afdreven. Zo zouden zij nooit bij de hoogste torenkamer blijven hangen! Vele andere ideeën werden getest, maar het ijverige volk kwam niet tot een oplossing. Nog steeds wist de keizerin niets van dit alles. Wijs als ze was regeerde ze in vertrouwen. Haar soldaten waren er enkel om de mensen te helpen, niet om ze te controleren. De Verhevene Moeder wijdde zich geheel en al aan de verdere bescherming van haar kinderen. Van het gepeins van haar dierbaren was zij niet op de hoogte. In een voormalige zeehaven waar de bevolking sedert de keizerlijke verordening flink was gegroeid besliste een raad van wijzen uiteindelijk om volledig nieuwe materialen op te sporen. Konden de heilige elementen hierbij uitkomst bieden? Het water betekende gevaar. Daar zou men geen heil vinden. De ether moest men in, dat was het doel in plaats van het middel. Zou het vuur misschien verlossing brengen? Maar vlammen reikten niet hoog genoeg. Zelfs het grootste vuur dat men bij de toren aanlegde zou geen rook tot helemaal naar de torenkamer voeren. Bleef nog over … de aarde. Op aangeven van de raad gingen de knapste koppen op zoek naar onvermoede schatten in de rijke bodem. Deze zoekers stootten in de verste uithoeken van het land op bijzondere natuurverschijnselen. Vreemd schitterende stenen. Sissende plassen. Vluchtige geuren die onder bepaalde omstandigheden neersloegen als vloeistof. Planten die via trillingen in de lucht met elkaar communiceerden. Mysterie na mysterie kwamen de zoekers tegen. Maanden later kwamen de koene verkenners samen in een uitgestrekt woud. De open plek waar ze hun kamp opsloegen vulde zich al snel met hun kostbare vracht. Nu begon een lange periode van experimenteren. De zoekers probeerden alle mogelijke combinaties van de meegebrachte schatten uit. Men sloeg mineraalbrokken op elkaar. Hieruit kwamen vonken, maar daar kon men niets mee aanvangen. Men slaagde erin een enorme kleurrijke wolk te creëren, maar die loste quasi onmiddellijk op. Naarstig experimenteerde men voort. Op een gezegende dag ten slotte lagen zwaar verhit hout, een raadselachtige vaalgele materie en een onbestemd wit poeder broederlijk naast elkaar in een put. De zoekers probeerden, zoals zij al zo vaak met verschillende mengsels hadden gedaan, verschillende verhoudingen uit. Ze stampten de boel aan en staken het goedje in brand. De enorme knal die toen volgde veranderde niet alleen het Middenrijk maar de hele wereld voorgoed. Met verbazing keken de zoekers omhoog. Prachtige kleuren verlichtten de hemel. De zoekers wezen met open mond naar wat ze zagen. Een maand later was het zover. Aan de voet van het paleis verzamelde zich een uitgelaten menigte. De soldaten aan de poort keken elkaar onbegrijpend aan. Moesten ze nu alweer de mensen wegsturen? Maar deze keer waren ze met zovelen! Een man stapte uit de menigte naar voren. ‘Wij weten dat de Verheven Moeder niet mag gestoord worden. Maar sta ons nu toch toe onze vreugde te uiten. Sinds het keizerlijke besluit leven we in een zalige roes van vrede en veiligheid. Als dank aan de keizerin kleuren wij de lucht voor haar!’ De man maakte een wijds gebaar naar de mensen achter zich. De wachters wilden nog ingrijpen, maar de aanwezigen haakten snel de armen in elkaar. Ze vormden een onbreekbare ketting rond een kleinere groep die zich in het midden van de menigte bevond. Op een kleine open plek daar schoten de dapperste mensen vuurpijlen af. Geel, roze, oranje en rood wisselden elkaar vlug af. De hemel stond in brand! De wachters lieten verbouwereerd hun hellebaarden zakken. De menigte barstte in een vrolijk lied uit. ‘Oh Moeder des Volks Komt u naar het raam Zie bonte kleuren Hoop, geluk, liefde Brengen uw kind’ren.’ De toren was zo hoog dat de mensen niet zagen dat de keizerin uit haar overpeinzingen wakker schrok en ongerust naar het venster snelde. Wat waren toch die flitsen die haar kamer verlichtten? Dit moesten wel reuzebliksems zijn. Hopelijk was het volk niet in gevaar. Eens ze naar buiten keek sloeg haar bezorgdheid om in verwondering. Ze knipperde met de ogen. Zo had ze de hemel nog nooit gezien! Wat een kleurenpracht. De eenzame keizerin ervoer een warmte die ze lange tijd gemist had. Gefascineerd bleef ze naar de hemel staren. Ze voelde hoe haar wangen nat werden. De lucht veranderde telkens weer van kleur. Waar ze eerst nog dacht dat deze wonderen uit de hemel neerdaalden zag ze ineens hoe de kleuren uit de aarde leken op te rijzen. Het leken wel pijlen, zo snel schoten de kleuren omhoog. Hier moest de keizerin meer van weten. Met besliste tred ging ze de trap af. Het duurde een hele poos voor ze de grote hal van het paleis bereikte. Wachters liepen op haar af, onderwijl diepe buigingen makend. ‘Vergeef ons, Verheven Moeder, wij wilden u niet storen. Maar het is fantastisch! Dit moet u zien.’ De keizerin was meer terughoudendheid van haar wachters gewoon. Ze kon deze plotse openheid, dit bijna ongebreidelde enthousiasme wel waarderen. Ze lachte de soldaten toe. ‘Vergezel mij naar buiten. Laat ons samen kijken waar deze wonderen vandaan komen.’ Een groot gejuich steeg op toen de zware poorten langzaam opengingen en de keizerin aan het volk verscheen. Het was tijden geleden dat ze nog zoveel volk samen gezien had. Het vlammetje dat de keizerin daarnet in de toren in zich had voelen gloeien werd steeds groter. Een vreugdevuur laaide heerlijk in haar op. ‘Alleen een groot volk is in staat tot zulke wonderen! Treed nader tot mij en vertel me alles over het hemelpalet dat jullie zo vaardig bezigen.’ De mensen werden stil. Nog nooit hadden zij de keizerin horen spreken. Vol ontzag schuifelden ze voetje voor voetje naar haar toe. Toen zij van dichtbij haar brede lach en haar mooi oplichtende ogen zagen waagden zij het haar vraag te beantwoorden. Eerst sprak men nog zachtjes, maar algauw vulden vrolijke stemmen de lucht. De keizerin luisterde geboeid naar de verhalen over de ontdekkingstochten doorheen het rijk en over de uitvinding van het hemelse kleurenboeket. Toen de mensen stilaan uitverteld waren en enkel nog gelukzalig stonden te glimlachen nodigde ze iedereen uit binnen te komen. ‘Zo lang spreken maakt hongerig! Lieve wachters, vertel het keukenpersoneel dat ik een groot banket wens in te richten. Laat eerst en vooral geestrijke drank aanrukken.’ Het werd een avond om nooit meer te vergeten. Sindsdien werd bij elke feestelijke gelegenheid vuurwerk afgeschoten. De mensen wisten meer en meer kleuren aan hun palet toe te voegen. Groen! Paars! Zilver! Na een tijdje merkte men dat de hemel een tint donkerder werd. Deze kleur verscheen zo ongeveer op het moment dat de vogels stopten met fluiten en de mensen naar bed toe gingen. Ze werden gewaar dat ze onder deze zalig donkere hemel beter de slaap konden vatten. ‘s Morgens stonden zij uitgerust en goedgeluimd op, klaar voor de werkdag. De uren onder het strakke blauw gleden nu aangenaam voorbij. Tevreden blikten de mensen ‘s avonds omhoog. De sterren schenen feller te fonkelen dan voorheen. Het leek wel alsof de verloren zielen zich minder eenzaam voelden in hun hemelse spookschepen. Telkens als feestelijke kleuren de lucht inschoten wisten de eeuwig wachtenden dat hun families op aarde iets te vieren hadden. Hoe geruststellend. Het leven in het Middenrijk ging door, de inwoners hadden het geluk hervonden. En de duisternis die nu op de dag volgde luchtte de scheepvaarders daarboven nog meer op. Hun vaders, moeders, broer en zussen op aarde konden vredig de slaap vatten. Dit maakte de zielen daarboven zo gelukkig dat ze ‘s nachts wat meer begonnen te schitteren. Hoe lang lijkt de negende eeuw niet geleden intussen? Nog steeds schieten mensen bij blijde gebeurtenissen vuurwerk af. De nacht is intussen pikzwart geworden. Sterren fonkelen feller dan ooit. En tussen de sterren en de aarde in verzamelt zich alle vuurwerk dat ooit werd afgestoken. Uitgedoofd maar tevreden wisselen de pijlen nieuwtjes uit, over het geluk op aarde en de vrede in de hemel.
1 Opmerking
Rosa Holderman zit te knikkebollen in de zetel. Rondom haar ligt confetti in feestelijke kleuren op het tapijt. Na het vuurwerk is de stilte gekomen. Het is intussen al flink na één uur ‘s nachts. Het nieuwe jaar is ingezet.
In de sluimering van die late uren denkt Rosa aan haar familie. Eerhard is nu tachtig en nog steeds single. Wat moet er toch van die jongen worden? Over haar dochter Heraki zit ze niet zo in. Die woont met haar man in Nieuw-Mauretanië en zont zich op eindeloze stranden een heerlijk ongeluk in het gezelschap van haar kinderen en kleinkinderen. Ach, verzucht Rosa, kon ik net zoals in 2072 nog maar eens op bezoek bij mijn gebronsde kroost. Eerhard opent zacht de deur. ‘Moeder, slaapt u al?’ Zo’n typische Eerhardvraag. Goedbedoeld, maar een beetje onhandig. Het verwondert Rosa niet dat de jongen na al die jaren nog inwoont bij haar. ‘Ja, Hardje, ik geniet nog even na van de vreugde die de hele wereld oplicht. Kom er toch gezellig bijzitten.’ ‘Wat is het hier stil, moeder. Zal ik de schaller opzetten?’ Eerhard houdt niet van stilte, weet Rosa. Al die jaren enkel in het gezelschap van zijn moeder. De jongen snakt vast naar wat opwinding, muziek, vrolijkheid. Waarom is hij ook vandaag weer thuis gebleven in plaats van de stad in te gaan? ‘Ja, jongen, kies maar een mooie ultrazender.’ Rosa houdt meer van lezen. Ze is verslingerd aan postmoderne sprookjes, van die verhalen waarin prinsen in een identiteitscrisis verkeren en raad zoeken bij kikkers. Prinsessen kijken dan op de achtergrond misprijzend toe. Rosa heeft het wel voor een fikse teug wanhoop gevolgd door een onverwachte happy end. Sinds ze vijf jaar geleden met vervroegd pensioen kon leest ze echt de uren van de dag helemaal weg. Drie maaltijden en twee boeken per dag. Dat is Rosa’s dieet. Hm, lekker ouderwets verdwalen in in leer gebonden turven. Het dametje houdt graag vast aan in onbruik geraakte gewoontes. Haar zoon is meer voor de nieuwlichterij. Holomuziek en zo. Eerhard schuifelt met moeizame pasjes naar de schaller. Zijn pols kraakt zo luid dat Rosa, die toch niet meer zo best hoort op de gezegende leeftijd van honderd plus zestien, het geluid opmerkt aan de andere kant van de kamer. Ze knikt de jongen bemoedigend toe. ‘Geef er maar een flinke draai aan, Hardje. De knop zit wat vast. Tja, we zouden misschien wat meer muziek moeten luisteren.’ Even later klinkt ultrazender Roostalgie door de woonkamer. Ah, de oude hits van vroeger! De coda van ‘Bohemian Rhapsody’ horen Rosa en Eerhard nog net passeren. ‘So you think you can stop me and spit in my eye…’ De vertrouwde figuur van Scaramouche werpt schaduwen op de muren van de woonkamer terwijl de laatste noten weerklinken. De clown wuift Rosa en Eerhard sierlijk vaarwel en lost dan langzaam op in het stemmig ouderwetse bloemetjesbehang. Hehe, wat een klassieker. ‘Oh, dit zongen we vroeger op de academie, mams, bij het begin van de lessen Imaginaire Geografie. ‘Caught in a landslide / no escape from reality-y-y!’ Wat een mooie tijd was dat! Mams, ik ben zo blij dat je me naar de fantasie-academie liet gaan. Bankieren was niets voor mij.’ ‘Ja, beste jongen, iedereen heeft zijn kwaliteiten. Ik ben heel trots op je ultracasts. Ik kan niet wachten tot je reeks over filosofische alchemie in boekvorm verschijnt.’ Eerhard glimt van trots. Eerlijk gezegd krijgt hij niet zo vaak feedback op zijn werk. Zijn moeder weet niet dat hij zijn boeken op eigen kosten laat drukken. Niemand leest nog boeken. Behalve Rosa dus. De streamlezer schakelt over naar reclame voor hypertoombunkers. Vijftien procent korting op de standaardmodellen. Weg sfeer! Moet dit nou in het begin van het nieuwe jaar, denkt Rosa. Aan die oorlog met het Fardazorijk lijkt maar geen einde te komen. Het dametje zucht eens diep. Zoveel is er in honderd plus zestien jaar niet veranderd. ‘Mams, alles goed met je? Je ziet er opeens zo bedrukt uit?’ Maar nauwelijks heeft Eerhard zijn bezorgdheid geuit of daar schalt al het volgende liedje door de kamer. Oef, even geen reclame meer. Rosa wil net haar zoon geruststellen als ze de eerste noten herkent. Het is zo’n onvervalste oude kraker! Oh, het lied voert haar helemaal terug naar haar kindertijd. Dit liedje is een van haar vroegste herinneringen. Ze moet een jaar of zes geweest zijn. Ze herinnert zich nog levendig dat ze die middag ballonnen opblies tot ze helemaal buiten adem was. Haar moeder had haar even op de sofa gelegd en toen had de radio dit liedje gespeeld. Een heerlijk moment dat Rosa na al die jaren nog koestert. ‘No more champagne And the fireworks are through’ Eerhard veert op. Nou, laat ons stellen dat ie wat meer rechtop gaat zitten in de zetel. ‘Ha, die ken ik ook!’ Rosa en Eerhard kijken elkaar aan. Een moment van innige verbondenheid helemaal op het einde van deze feestelijke dag. ‘Agnetha!’ jubelt Eerhard. (Hij vond haar altijd al de mooiste. De jongen heeft nu eenmaal een zwak voor blond.) ‘En Frida!’ fluistert Rosa. ‘Ja, en de jongens natuurlijk ook, mams. Benny en Björn, geloof ik. Schreven zij niet de nummers?’ ‘He, jongen, trek even aan het terugspoelsnoer. We hebben het begin gemist.’ Eerhard hijst zich uit de zetel, stapt op de schaller af. Een op maat gemaakt exemplaar voor Rosa’s honderd plus twaalfde verjaardag. Eerhard had gehoopt zijn moeder met dit cadeau uit de winkel om de hoek wat afwisseling te bieden. Mams kon toch niet steeds enkel maar zitten lezen. Speciaal voor haar had hij van die vintage snoeren laten aanbrengen aan de voorkant van het toestel. Vanuit de zetel kon je die normaal gezien bedienen door met je hand in de juiste richting te wapperen. Maar doordat Rosa het toestel zo weinig gebruikte haperden de snoeren soms. Dan maar handmatig. Helemaal niet erg, vindt Eerhard. Dit liedje wel hij wel eens in zijn volle glorie horen, met choreografie erbij. De magische muziek start. Wat een heerlijk melancholisch begin. Zo meteen laat het refrein het lied openbloeien in hoop en vreugde, weten Rosa en Eerhard. Moeder en zoon zuchten verzaligd. Voor hen staat Agnetha statig te zingen. Het vloerkleed lijkt over te gaan in Agnetha’s witte feestjurk, zo goed matchen de kleuren. Ze werpt Eerhard een knipoog toe. Eerhard gaat even verzitten. Hehe, wat een belevenis. Leve holomuziek! Had hij het trouwens goed voor, was ABBA niet een pionier in die heerlijk oubollige techniek? Voor dit soort vermaak kon je gegarandeerd bij Radio Roostalgie terecht. Hij had de ultrazender goed gekozen. Bij het refrein komt Frida om de hoek van de deur piepen. Haar krullen wiegen mee met haar zanglijnen. Het wordt aardig druk in de woonkamer wanneer Benny door het raam naar binnen klimt en Bjorn uit de televisor stapt. Het lijkt wel een tweede nieuwjaarsfeestje vandaag. Tijdens de volgende strofe veranderen Rosa en Eerhards voeten in hompen klei. Ha! Net zoals in het lied. Goed gevonden zeg. De twee tikken met hun gloednieuwe kluiten blij mee op de muziek. Kleine brokjes klei spatten op het tapijt. Geen erg, wanneer de muziek voorbij is lost alles wel mee op in het niets. ‘Seems to me now that the dreams we had before are all dead, nothing more’ Rosa krijgt een idee. Ze steekt haar multipen in de lucht. Een stemmig vlammetje beweegt nu mee op de maat van de muziek. Eerhard volgt snel haar voorbeeld. Automatisch wordt het licht in de woonkamer wat gedempt. Hoe sfeervol. ‘May we all have our hopes Our will to try If we don’t we might as well lay down and die You and I’ Wat een prachtig einde! De vier muzikanten maken een diepe buiging. Rosa en Eerhard klappen enthousiast. Da’s pas een mooie afsluiter van het jaar. Eerhard maakt aanstalten op te staan. Van dat meezingen en wiegen heeft hij honger gekregen. In de keuken staan nog lekkere instantkoekjes, weet hij. Maar Eerhard valt bijna voorover wanneer hij rechtstaat. Verschrikt kijkt hij naar beneden. Zijn voeten zijn nog steeds van klei! Hoe kan dit? De lied is al even voorbij. De streamlezer overloopt op de schaller een eindejaarslijstje. Verschrikt kijkt Eerhard naar zijn moeder. Die steekt vanuit de sofa een duim naar hem op. ‘Geen zorgen, jongen. Kijk eens om je heen.’ Pas dan ziet Eerhard het. Agnetha, Frida, Benny en Björn staan nog in de kamer! Wat zal ons vannacht nog allemaal overkomen, denkt Eerhard. Hij gaat wat onzeker zitten. Zijn moeder heeft er blijkbaar wat meer vertrouwen in. Maar ja, op haar leeftijd heeft ze natuurlijk alles wel al eens meegemaakt. ‘Wij merken zoveel liefde in deze ruimte,’ begint Agnetha. ‘Jullie band is heel sterk,’ vult Frida aan. Benny and Björn knikken heftig. Ze zijn eerder het zwijgzame type, blijkbaar. ‘Alleen zo’n sterke liefde kan ons wat langer binden aan onze dierbare luisteraars,’ aldus Agnetha. ‘Jullie mogen vanavond vier wensen doen.’ Er hangt magie in de lucht, dat is duidelijk! In een wereld vol technologische wonderen is er gelukkig nog plaats voor een ander soort mirakels, denkt Eerhard. Zijn moeder lijkt zijn gedachten geraden te hebben en knikt instemmend. Benny treedt op de voorgrond. Met schorre maar vriendelijke stem vraagt hij : ‘Wat is jullie eerste wens?’ Daarover moet Rosa niet lang nadenken. ‘Ik zou zo graag Heraki en haar gezin nog eens zien. Mijn dochter. Mijn schoonzoon. Mijn lieve kleinkinderen! Het is al zo lang geleden.’ Rosa en Eerhard horen een geluid achter hen. Voorbij de sofa schuift de muur weg. Heraki, haar man Thorhes en hun dochters Mirate, Cantate en Hecate lopen de woonkamer binnen. De meisjes vliegen Rosa om de nek. Heraki omhelst haar broer. Thorhes, altijd al een rustige man geweest, staat te glunderen naast de sofa. Het is wel wat, zo opeens kilometers verder in de schoonouderlijke woonst belanden! Rosa huilt tranen met tuiten. Eerhard moet ook de tranen verbijten. Wat een nacht! Benny glimlacht en wijst naar Björn. Die stapt naar voren. ‘En wat is jullie tweede wens?’ Eerhard voelt dat hij aan de beurt is. ‘Wel, euh, meneer Björn, om de hoek is er een geschenkenwinkel en daar helpt mejuffer Zazi de oude baas. Zazi kijkt me altijd zo mooi aan wanneer ik een cadeautje voor mijn moeder haal. Maar als ik haar wil zeggen hoe leuk ik haar vind, stokt mijn stem steeds. Nu vroeg ik me zo af, meneer Björn …’ Eerhard heeft nog niets eens zijn zin afgemaakt of daar daalt Zazi gezeten op een wolkje door de dakkoepel heen. Ze draagt een goudkleurig gewaad met bijpassende oorbellen. Wat een verschijning, denkt Eerhard. Zazi stapt galant van haar wolkje en gaat gezellig mee op de sofa zitten. Eerhard kan zijn geluk niet op. Eerst kijkt hij schuchter naar Zazi, die hem vriendelijk toelacht, en dan naar de anderen. Die zitten allemaal op de sofa die steeds langer lijkt te worden. ‘Wel, Eerhard, wilde je me iets vertellen?’ Zazi kijkt hem schalks aan. Tot zijn eigen verbazing begint Eerhard honderduit te spreken. Eerst hakkelt hij nog wat, maar algauw rollen de volzinnen van zijn tong. Zazi zit geamuseerd te luisteren. Ja, denkt ze, eindelijk komt ie wat op gang! Kan ik de prijsverlagingen in de winkel weer wat terugschroeven. Ze grinnikt even ondeugend. Dan luistert ze geboeid verder. Wat heeft die man veel interessants te vertellen. Rosa ziet het allemaal graag gebeuren. Heraki en zij werpen elkaar een betekenisvolle blik toe. Ja, dat lijkt daar wel in orde te komen aan de andere kant van de sofa! Frida steekt sierlijk een arm in de lucht. ‘Hebben jullie nog een derde wens?’ Frida kijkt Heraki liefdevol aan. ‘Oh, mogen wij ook? En we zijn al zo verwend! Wel dan, ik wens dat er in deze wereld meer plaats is voor ouderwetse waarden en pleziertjes. Ik merk uit moeders virtu-brieven dat ze zo’n genoegen beleeft aan haar boeken.’ Fel zonlicht komt plots door het raam schijnen. En dat in het holst van de nacht! Voor hun ogen ziet de familie een grote winkel oprijzen aan de overkant van de straat. De registratiedienst van de staat die daar stond is zomaar verdwenen! Rosa tuurt door het raam, maar kan de letters op het bord aan het gebouw niet zo goed lezen. ‘Boekenparadijs, mams.’ Eerhard lacht zijn moeder toe. Nu hoeft hij zijn verletterde ultracasts niet meer aan de rand van de urbanisatie op te halen. Hij kan gewoon de straat oversteken. Rosa droomt wat voor zich uit, al die mooie romans die ongetwijfeld in het Boekenparadijs liggen te blinken. Het spreekt voor zich dat de winkel in een gloed baadt. Agnetha stapt met open armen op de familie toe. Met een brede zwaai tovert ze Rosa en Eerhards kleivoeten weg. ‘Voor we jullie verlaten, lieve luisteraars, willen we nog een laatste wens vervullen.’ De zangeres kijkt naar de stille man op de sofa. ‘Ook een schoonzoon is een hecht lid van de familie, lieve Thorhes. Wat is jouw wens voor het nieuwe jaar?’ Thorhes is eerder van de praktische school. Hij kucht even en stelt dan bescheiden zijn vraag. ‘Wereldvrede, zou dat misschien iets zijn?’ Agnetha, Frida, Benny en Björn beginnen zacht te lachen. Ze wuiven naar de familie en lossen in het niets op. Voor ze van hun verbazing bekomen zijn horen Rosa, Eerhard, Hiraki, Thorhes en de kleindochters het herkenningswijsje van het nieuws op de schaller. ‘Beste luisteraars, dit bericht komt net binnen. We zijn blij u heugelijk nieuws te kunnen brengen! De Terra-alliantie en het Fardazorijk hebben zopas officiële onderhandelingen aangekondigd. Beide partijen laten weten de voorbije week al verkennende gesprekken gevoerd te hebben. Na een oorlog van meer dan zestig jaar gloort er eindelijk wat hoop aan de horizon. Als dat geen mooie tijding is om het nieuwe jaar mee in te luiden.’ ‘Dat vraagt om champagne!’ Eerhard heeft vanmorgen gelukkig genoeg flessen koel gelegd. Hij had zo’n voorgevoel bij het opstaan … Aan iedereen een vreugdevol 2023 toegewenst! Het was heel stil aan tafel. De klok had net elf uur geslagen. Vader Ochtendrood gaapte. Zelfs zijn dagelijkse ritueel was hem te veel. Zijn gewei zou hij morgen wel poetsen. Vermoeid keek hij om zich heen. Zijn lieve Helga zat lusteloos met haar lepel te kringelen in de pap van gisteren. De kleine Torsten had zijn hoofd in zijn bord gelegd en snurkte luid.
Het was elk jaar hetzelfde liedje. Deze keer moest hij eindelijk de Poolvakbond maar eens contacteren. Die beweerde toch er voor iedereen te zijn? Neen, zo kon het echt niet verder. Urenlang was de familie Ochtendrood gisteren in de weer geweest met het bezorgen van de pakjes. Aan hun buren de Vreugdevuurtjes hadden ze ook dit jaar niet veel gehad. Obor Vreugdevuur, een alcoholicus van de zuiverste soort, had de roedel meermaals de verkeerde richting uitgestuurd. Ook zijn vrouw Prieeltje had zich van haar slechtste kant getoond. Halfweg de helse nacht had Torsten ontdekt dat Prieeltje meerdere pakjes had geopend. Die dozen leken plots wel heel licht te wegen. Hun snertkalfjes waren al niet veel beter. De koters hadden de godganse rit zitten dreinen over hoe warm het wel niet was boven al die steden. Dat gebroed was duidelijk het resultaat van een slappe opvoeding… En dan die chagrijnige grijsaard met zijn astmatische basstem daar achteraan maar roepen dat ze achter lagen op schema. Probeer in zo’n tumult maar eens de juiste pakjes op het juiste adres af te leveren. Bah, wat een stress. En daar zat je dan de volgende dag. Helemaal uitgeput. Vrolijke kerst! Oh, het was beslist de mooiste tijd van het jaar. Overal blije gezichten rondom de kerstboom. Lachende kinderen omringd door cadeaus. Ouders die vergenoegd wegdroomden bij zoveel familiegeluk. Maar die peis en vree kwamen tegen een verschrikkelijke prijs. Dat verdomde slavenwerk. Zwaar onderbetaald ook. Je kon niet eens je vakantiedagen kiezen. En intussen maar geld afdragen voor de opvang van die aanzwellende stroom inwijkelingen. Wel, voortaan mocht een ander het in hun plaats oplossen, besloot vader Ochtendrood. ‘¡No pasarán!’, riep hij met overslaande stem. (Zijn overgrootvader was van de Zuidpool naar het Noorden getrokken, zie je.) Hij sloeg met zijn hoef zo hard op de houten tafel dat het bord onder Torstens hoofd in scherven brak. Vader Ochtendrood liep de gang in en nam de telefoonhoorn tussen zijn twee voorpoten. Helga fleurde helemaal op. ‘Hallo, u spreekt met Yvonne van de dienst Klachtenbeheer van de Poolvakbond. Ook als u geen lidkaart heeft, kunt u bij onze afdeling terecht. Hoe kan ik u helpen vandaag?’ ‘Knut Ochtendrood hier! Oei.’ Vader Ochtendrood legde snel de hoorn af. Hij vloekte zacht. In zijn boosheid was hij vergeten dat de kliklijn op basis van anonimiteit werkte. Hij wou zijn baantje niet kwijt. Alleen de omkadering van zijn job behoefde dringend wat bijsturing. De pater familias speelde dan maar op veilig. Hij gebaarde naar zijn familie in de keuken dat het nog wel even kon duren. Hij wachtte zeker wel een vol half uur voor hij opnieuw telefoneerde. Met een vreemd hoog stemmetje zei hij : ‘Hallo. U spreekt met een anonieme elf uit het Poolvluchtelingenkamp. Ik zou graag klacht neerleggen tegen een hertenroedel genaamd Vreugdevuur. Kunt u mij garanderen dat u mijn klacht zult opvolgen? Ik ken mijn rechten!’ Yvonne sprak opgewekt : ‘Maakt u zich geen zorgen, meneer. We behandelen iedereen evenwaardig. Wat mag ik voor u noteren?’ ‘Die vileine Vreugdevuurbende komt ons bij avondval jennen aan het hek. Die herten zijn dan stomdronken en rellen wat. Het is hier al zo vol in het kamp, mevrouw. Hebben wij niet het recht om even de buitenlucht op te snuiven? Ik vraag u, waar is het respect, mevrouw? Is het al niet erg genoeg dat wij opgesloten worden tot onze asielaanvraag eindelijk verwerkt is? Het is een schande dat we enkel het kamp uit mogen om in de drukste periode van het jaar gratis en voor niets een eindeloze reeks pakjes te sorteren in een onverwarmde loods. Dat autochtone herten dan op een onguur uur hun ongenoegen over ons komen uitbraken is er helemaal over. Wij stelen helemaal niemands job! Dit soort kwaadsprekerij gaat lijnrecht in tegen de conventie van Lillehammer. Ook de elf is een waardevol lid van de maatschappij, mevrouw, en behoort met de nodige egards bejegend te worden!’ Vader Ochtendrood zag dat zijn gezin was komen meeluisteren op de gang. Hij grijnsde hen toe. Eindelijk deed hij wat hij hen elk jaar rond deze tijd beloofde. De kleine Torsten stak goedkeurend een poot in de lucht. Helga keek hem liefdevol aan. ‘Jazeker, meneer, uw rechten zijn onvervreemdbaar. De Poolvakbond neemt in deze materie zeker contact op met de dienst Vredeshandhaving. Ik garandeer u dat die de zaak van nabij zal opvolgen. Wilt u nog iets melden?’ Helga fluisterde haar man toe : ‘Zeg het dan toch. Hij verdient niet beter!’ ‘Welja, mevrouw, ziet u, het gaat om de heer Santa.’ Vader Ochtendrood kuchte even onzeker. ‘Aarzelt u niet, meneer, wij zijn een onafhankelijke instantie die naar om het even wie een onderzoek mag instellen en indien nodig hogere autoriteiten zal inlichten.’ ‘Wel ziet u, wij elfen vrezen dat zijn verstand de goede man in de steek laat. Is het zijn ouderdom? Ligt het aan zijn slaapgebrek? Wie zal het zeggen? In elk geval, wanneer wij de pakjes sorteren komt hij op de vreemdste momenten de loods binnengestormd, schreeuwt onverstaanbaar in het rond en wijst dan willekeurig een aantal elfen aan en neemt hen mee naar buiten. In de verte horen wij even later doffe schoten. Hiervoor hebben wij de barre tocht naar het Poolgebied niet gemaakt, mevrouw! Wij weten wat oorlog is. We zoeken hier enkel rust en bescherming. Dat is toch niet te veel gevraagd?’ Het was even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Dat zijn wel ernstige beschuldigingen die u daar uit, meneer. Desalniettemin zal ik deze klacht, gezien haar delicate aard, aan mijn directe overste doorspelen. Ik garandeer u dat de kwestie met de nodige discretie door haar zal opgevolgd worden. Kan ik u verder nog ergens mee helpen?’ Vader Ochtendrood pompte triomferend een voorpoot in de lucht. De kleine Torsten maakte een vreugdedansje. ‘Neen, mevrouw. Ik wil u enkel bedanken dat u ook ons, arme elfen, een luisterend oor biedt.’ ‘Dat spreekt voor zich, meneer. Dan wens ik u nog een fijne kerst daar in het kamp. Mag ik u vragen om, voor u inhaakt, een cijfer in te tikken dat uw tevredenheidsgraad over dit gesprek weerspiegelt? Wij werken er voortdurend aan om onze klantenservice te verbeteren. De dienst Klachtenbeheer dankt u voor uw vertrouwen.’ Vader Ochtendrood drukte genereus op de negentoets. De acht, de nul en het hekje had hij ook ingedrukt, maar ja, zo ging dat nu eenmaal. Met een majestueus gebaar haakte hij in. ‘Helga, haal de fles advocaat uit de kast. De kleine Torsten mag ook een glas. Laat ons klinken op de eerste van vele zorgeloze kerstdagen!’ Parsifal keek schichtig om zich heen. Het gevaar school overal. Zag hij daar die struik bewegen? Hij wist niet of hij zijn ogen nog kon vertrouwen. Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Urenlang al was hij op tocht door deze schier eindeloze tuin. Op wat voor infernale plek was hij toch beland? Als een iemand het niet verdiend had om zo op de proef gesteld te worden, was het toch hijzelf, vond Parsifal. Hij dacht aan alle vreugde die hij in de loop van zijn leven verspreid had. Het mocht niet baten nu. Hij ging plat in het gras liggen. Zijn grote tranen gleden langs de hoge grassprieten naar beneden.
Al wat Parsifal zich nog herinnerde van gisteren was dat hij net zijn zak wilde openen op één van de laatste adresjes toen het hem zwart werd voor de ogen. Vaagweg was hij zich nog bewust van een ellenlange rit. Ach kon hij maar zijn oude leventje weer oppikken! Hij mocht er niet aan denken dat een aantal mensen van zijn bezoek verstoken waren gebleven. Heel dichtbij kraakte een tak. Een mechanische tuinkabouter, half verscholen vooraan een bloemperk, hieuw zijn bijl in de mulle aarde. De bodem daverde. De golfbeweging van het gras overspoelde Parsifal. Nog geen halve meter van hem verwijderd stak de bijl dreigend uit de grond. De tuinkabouter keek hem met holle ogen aan. In Parsifals zak zaten intussen zeven eieren. Een karige buit, vermoedde hij. Parsifal had er geen idee van hoeveel eieren hij moest verzamelen voor hij de tuin uit kon. Een luidspreker had hem vanochtend in deze vijandige omgeving gewekt met de boodschap ‘Vind alle eieren en we laten je vrij.’ Parsifal had vandaag nergens een hek of poort bespeurd. Waar hij ook had gekeken, enkel torenhoge bomen, reusachtige bloemperken en dat alomtegenwoordige gras had hij gezien. Onderweg was hij wel een enkele waterpartij tegengekomen, maar die had hij niet in gedurfd. Parsifal vertrouwde water niet. Had hij daar een fout gemaakt? Wie weet zat er wel een ei verstopt op de bodem van de vijver? Hij zuchtte diep. Het was een volkomen zinloze vraag. De vijver zou hij toch nooit terugvinden. Hoog boven zich zag hij opeens beweging. Voorzichtig keek Parsifal boven het gras uit. Een zwerm spreeuwen cirkelde in de lucht. Oh neen! In het broedseizoen kon dit maar één ding betekenen : nog meer eieren. Parsifal zeeg opnieuw neer. Het leek wel of werkelijk iedereen tegen hem samenspande vandaag. Tot nog toe was hij enkel de hem vertrouwde soort eieren tegengekomen. Maar dit veranderde plotsklaps alles. Wat een misère! Met een schok werd hij wakker. Parsifal moest van uitputting en radeloosheid in slaap gevallen zijn. Hij had er geen idee van of het nog wel dezelfde dag was. Het enige dat hij zeker wist was dat hij een razende honger had. Hij begon als een gek om zich heen te grazen. Algauw verscheen er een lege plek om hem heen. Hij kon zich niet herinneren ooit zoveel honger gehad te hebben. En nog was zijn honger niet gestild. Toch had hij al buikpijn van hetgeen hij binnengeslokt had. Wat een tantaluskwelling. Maar … Wat zag hij daar? Lag daar niet een ei bij die beuk? Parsifal besloot geen risico’s meer te nemen. Niet alleen aan die hakbijl was hij maar net ontsnapt, eerder vandaag (of was dat intussen al gisteren?) hadden opeens drie venijnige kleine houten pijlen voor zijn pootjes in de grond getrild. En dan was er nog die valkuil waarin hij beland was. Het had hem lange tijd gekost om tegen de steile wand opnieuw naar de oppervlakte te klimmen. Langdurig keek hij nu in het rond. Hij zag geen enkele beweging. In een grillig patroon om eventuele belagers in de war te brengen huppelde hij naar het ei toe. Pas toen hij er vlakbij was, zag hij hoe groot het ei wel was. Het had een felle paarse kleur. Hij wou er net naar reiken toen de bodem onder hem begon te beven. Een enorm lawaai vulde de lucht. Versuft lag Parsifal op de grond. De knal dreunde na in zijn oren. Rondom hem lagen paarswitte scherven. Vlak voor zijn neus lag een plastic speelgoedje op z’n kant. Het geweer van een groen soldaatje wees naar een plek ergens tussen zijn ogen. Parsifal verstijfde. Een boobytrap! Hij moest tegen een koord of iets dergelijks aangelopen zijn. De explosie was hevig geweest. De boom lag helemaal uiteengereten op de grond. Gelukkig waren er geen stukken op hem terechtgekomen. In een ondiepe kuil zag hij nog meer soldaatjes in allerlei kleuren liggen. Parsifal hoorde niets meer. De hele omgeving leek voor zijn ogen te dansen. Was het een shell shock? Zijn betbetbetbetbetovergrootvader had nog eieren bezorgd in Wereldoorlog II. Diens afschuwelijke wedervaren was van generatie op generatie overgeleverd. Neen, dit was niet de eerste keer dat het zo onveilig was om paashaas te zijn. Het scheen zelfs een steeds moeilijker taak te worden de laatste tijd. Hij kende nog maar weinig families die voor de distributie van kindergeluk instonden. Het was nochtans een nobele opdracht. Bovendien kreeg je een heel gedegen opleiding van je vader of moeder. Eerst ging je een paar jaren mee op ronde. Eieren zeulen kon natuurlijk elk jong. Dat was geen kunst. Maar de eieren op de gepaste manier verstoppen? Het duurde een eeuwigheid om die vaardigheid te perfectioneren. Een ei moest weggestopt zitten, maar het moest wel vindbaar blijven. Niemand had wat aan eieren die maandenlang in weer en wind onaangeroerd bleven liggen. Dat kon je de lieve kindertjes niet aandoen. Het kwam er dus op aan het ei aan het zicht te onttrekken - maar niet van alle kanten. Zijn gedachten stokten. Parsifal had een barstende koppijn gekregen. Nog steeds hoorde hij de wind niet ruisen. Zijn kopje leek vol watten te zitten. Plots realiseerde hij zich de verstrekkende gevolgen van de ontploffing. Was was er met zijn zak met eieren gebeurd? Versuft wankelde Parsifal door het gras op zoek naar zijn zak. In steeds grotere cirkels hupte hij om de omgevallen boom en de put heen. In het bladerdak van de boom vond hij ten slotte de zak. Die was helemaal zwartgeblakerd. Parsifal durfde de zak haast niet te openen. Maar er was geen ontkomen aan ; het moest nu eenmaal. In de zak lagen een boel kleinoden door elkaar. Een duiveltje in een doosje bleek onthoofd. Een tol waarvan de kleur nog nauwelijks te benoemen was lag er vreemd verwrongen bij. Ook enkele autootjes waren gehavend. Voorruiten waren gebarsten, wielen lagen over de hele zak verspreid. En waar hij ook keek, zag hij scherven. De misselijkmakende geur van aangebrande chocolade vermengd met benzine sloeg hem in het gezicht. Die geur! Dat zicht! De absolute vernieling van al wat vreugde moest brengen! Het was te veel voor de arme Parsifal. Daar en dan overleed de laatste paashaas die de wereld ooit had verblijd met zijn geschenken. * Paultje stond te grienen in de hoek. Hij was omgeven door diepe duisternis. Dichtbij hoorde hij het water door de buis stromen. Zijn moeder deed de afwas. Helemaal alleen! Maar Paultje kon haar niet helpen. Hij zat opgesloten in de kelder. De handboei sneed in zijn vel. Wat had hij nu weer verkeerd gedaan? Zoals zo vaak begreep hij niet waar het was misgelopen. Dat was natuurlijk ook de reden waarom hij zoveel tijd in de kelder doorbracht. Hij spitste zijn oren. Door de open kelderdeur hoorde hij zijn vader roepen tegen zijn moeder dat ze er wat vaart mocht achter zetten. Ze was hier per slot van rekening niet meer in de fabriek waar ze zomaar wat kon aanlummelen. Wat een rotopmerking! Vorig jaar had Paultjes moeder haar job in de textielfabriek moeten opgeven omdat ze te veel last had van haar rug. Paultje klakte uit pure verontwaardiging met zijn tong. Hij vermoedde al een tijd dat Archibald niet zijn echte vader was. In niets leek die gladde man op hem. Als hij groot was, zou Paultje de mensen nooit hypotheken en verzekeringen aansmeren! Hij zou een eerlijke man zijn die de dorpsbewoners hielp waar het kon. Met afschuw dacht Paultje aan de scènes die zich regelmatig voor het raam aan de straatkant afspeelden. Met tussenpozen kwamen ontevreden klanten langdurig aanbellen bij de familie Smits. Paultje moest dan van Archibald achter het gordijn gaan kijken en de klant uitvoerig aan hem beschrijven. ‘Uitgemergeld. Vodden van kleren. Huilende baby op de arm. Hoogzwanger.’ Mogelijks dikte Paultje zijn beschrijvingen wat aan. Niet alleen was dat wellicht een onbewuste uiting van zijn diepste overtuiging dat er iets helemaal mis was met wat Archibald uitvrat. Het jongetje las in bed ook graag vuistdikke romans van Charles Dickens en kon zich heel goed inleven in de schrijnende taferelen die erin beschreven werden, zie je. Zijn moeder stond er nu alleen voor daarboven. Verslagen ging Paultje dan maar zitten. Het enige wat hem hier in de kelder gegund was waren een stinkende matras en een hard houten kistje. Zo was het nu eenmaal. Paultje zou morgen nog maar eens een schooldag missen. Het had geen zin om te denken aan de leuke spelletjes waarmee zijn kameraden op de speelplaats hun tijd doorbrachten. Neen, hij moest zich zijn leven niet beklagen. Hij moest zelf voor verandering zorgen! Met zijn kleine vuist klopte hij vastbesloten op de kist. Paultjes knokkels gloeiden nog na toen de waarheid hem plots als een kletsnatte dweil in het gezicht kwam gevlogen. (Paultje had helaas ervaring met kletsnatte dweilen die over hem heen gepleurd werden.) Het was allemaal de schuld van de paashaas! Was Archibald niet heel erg boos geworden toen Paultje deze ochtend de paaseieren maar niet vond in de tuin? En was hem de voorbije jaren niet net hetzelfde overkomen? Elke keer met Pasen had hij enkele dagen in de kelder moeten slapen. Paultje slikte een brok in zijn keel weg. Eens hij het huis uit was zou hij ervoor zorgen dat niemand kinderen nog kwaad kon berokkenen. Geen volwassene, en al zeker niet degene die zich zijn vader durfde te noemen, zou hem kunnen stoppen. Daar zou hij wel voor zorgen. ‘Hoe dom kan je nou zijn, Paultje? Je bent nog geen drie eieren waard! Heb je nu echt de hele dag nodig om die rotdingen te vinden? Na het eten moet ik nog naar kantoor om de cijfers van de boekhouding aan te passen. Die hele luxe hier thuis verdient zichzelf niet, kereltje! Oh, en je moeder maar aandringen de hele week. “Archibald, liefje, de jongen is zo braaf geweest de laatste tijd! Tweemaal daags heeft hij het huis gepoetst. ‘s Zondags gaat hij heinde en ver bij klanten ingebrekestellingen bussen. Gun die jongen toch eens een vrije dag.” Dat zul je hebben met je moeder. Veel te weekhartig. En zie me hier nu mijn tijd te staan verdoen in de tuin. Ondank is ‘s werelds loon!’ Paultje durfde niets te zeggen. Vermoeid liet hij zijn blik nogmaals langs de heg glijden. Hoewel hij Archibald verfoeide, kon de jongen hem tot zijn grote spijt nu alleen maar gelijk geven. Waarom vond hij de paaseieren maar niet? De tuin was toch niet zo groot? Overal had hij gekeken. Meermaals zelfs. Onder het bemoste beeld. Naast het trapje aan het terras. Tussen de narcissen. (‘Vertrap nou die bloemen niet, lomperd!’) Hij had zelfs met Archibalds toestemming het trapladdertje genomen om achteraan in de tuin in de dakgoot van de stal rond te tasten. Helemaal niets had hij gevonden! Uiteindelijk had hij Archibalds dwingende hand op zijn schouder gevoeld. Beslist werd hij de tuin uitgemarcheerd. In de keuken kreeg hij een stevige por zodat hij pardoes voor zijn moeder belandde. Hij rook haar zweet en besefte dat wanhoop een geheel eigen geur had. ‘En mijn lieve jongen, was het plezierig buiten? Toon eens je buit.’ Paultje begon zachtjes te huilen toen hij zijn moeder zijn lege handen toonde. Zijn arme moeder kromp ineen en wendde zich af. ‘Ga nou maar koken, Paultje. Je ziet dat je moeder zich niet helemaal lekker voelt. Hm, vandaag heb ik zin in kroketten. Het is tenslotte een feestdag. Met een goedgevulde maag kan ik langer aan de slag op kantoor straks. Nu de baas er niet is, moet ik het beste maken van mijn tijd daar. Wat sta je hier nog te dralen? Ga naar de diepvriezer en begin er maar vast aan.’ Terwijl zijn moeder naar de badkamer sloop en de deur in het slot liet vallen, liep Paultje met gebogen hoofd de kelder in waaraan hij zo’n hekel had. De diepvriezer bromde hem ongenadig toe. Nog geen uur later zat Paultje twee meter van diezelfde diepvriezer verwijderd. De ketting aan de muur was net te kort om de vriezer te openen. Boven had Paultje enkel een halve kroket gekregen. Het was niet de eerste maal dat hij honger leed. Hij was het al gewoon. Terwijl hij hard nadacht over hoe hij het de paashaas en al wie met dat beest meeheulde ooit betaald zou zetten, verliet Archibald het huis. Onderweg naar kantoor at de man lachend en hikkend drie chocolade-eieren op. * ‘Meneer Smits, ik heb de ambassadeur van Nicaragua voor u op lijn drie. Wilt u het gesprek nu aannemen?’ ‘Laat hem nog maar even sudderen, Marieke. Ik neem straks het gesprek wel aan.’ Paul Smits richtte zijn aandacht opnieuw op de spreadsheets voor zich. Hij mocht tevreden zijn. In heel wat landen liep de hazenpopulatie terug. Die van de konijnen trouwens ook, maar goed, wat collateral damage was nu eenmaal onvermijdelijk. Met de natuur had hij toch niet veel op. Hoe lang al was hij ermee bezig zijn plan uit te voeren? Gelukkig had Smits lang geleden in de kelder geleerd wat het belang was van geduld. Welgezind boekte hij geld over aan zijn agenten in Peru en Guatemala. Het doel kon niet meer zo veraf zijn. Zuid-Amerika was het laatste bolwerk van die vermaledijde knaagdieren. Pas rond zijn zestigste was Smits erin geslaagd de ongedierteplaag in Noord-Amerika en Oceanië stevig in te dijken. Voor zover hij wist - en Paul Smits was goed geïnformeerd - kwamen de beesten daar enkel nog in dierentuinen voor. Goed, zolang ze veilig opgesloten zaten had Paul daar geen probleem mee. Zo konden ze niemand kwaad berokkenen. Hetzelfde gold voor gans Afrika, dat potdicht zat. Daar ontsnapten mens noch dier tegenwoordig uit. Waar hij meer moeite mee had was om zich voor te stellen dat mensen het zich ooit in het hoofd hadden gehaald om die listige schepsels in Australië te introduceren. Je hield het toch niet voor mogelijk! Dan was er een groot land waar de beesten niet voorkwamen, hadden een paar bezopen kapiteins hen meegevoerd naar dat maagdelijke gebied. Onbegrijpelijk. Gelukkig Smits dit grote onrecht intussen tenietgedaan. Al een geluk dat Smits in Europa en Azië vrij weinig moeite had gehad om de knagers uit te roeien. Als zakenman met een vermogen groter dan het bruto nationaal product van menig land had hij via zijn zitjes in vele raden van bestuur de industrialisering en urbanisatie duchtig aangezwengeld. Alles om die krengen eronder te krijgen. Sowieso stond de populatie ginds al tijden onder druk. Zeker in Europa. Smits glimlachte. Het was al jaren geleden dat paashazen eieren hadden verstopt in zijn kikkerlandje. Zuid-Amerika… Bewandelde hij daar de juiste weg? Hij begon toch weer te twijfelen. Had hij nog niet genoeg geld in dat continent gestopt? Je vroeg je af waar al die sponsoring van motorbendes en ander tuig goed voor was. Hoe moeilijk was het nu om wat overuren te presteren en na de gewone criminele dagtaak klopjachten op dat verdomde kleine grut te organiseren? Je zou toch denken dat zoiets eenvoudiger was dan mensen afranselen of afpersen. Betrouwbare werknemers waren tegenwoordig ver te zoeken. Nu ja, het was in elk geval een enorme meevaller dat de klimaatverandering de vruchtbaarheidsgraad van de beesten zwaar naar beneden had gehaald. Hieruit leidde Paul Smits af dat de Heer het eens was met zijn plannen. Die heidense afgoderij rond Pasen moest gestopt worden. Hoe ridicuul was het dat dwaze beesten het feest van de heropstanding hadden gekaapt met hun onnozele eieren? Smits stond het niet toe dat kinderen zo om de tuin geleid werden! Beter was het dat families naar de kerk gingen en hun zondige leven daar in volle nederigheid overdachten. Pasen was geen tijd voor spelletjes. Het was daarentegen het uitgelezen moment voor bezinning. Zo had hem ook de priester het bevestigd bij wie hij wekelijks tegen een royaal bedrag te biecht ging. Wel, de dag schoot aardig op. Hij moest maar eens voortmaken met zijn werk. Gezwind nam Paul Smits de telefoon op en begon de ambassadeur van Nicaragua de huid vol te schelden. Dat zou die kwast leren om zijn president te lage omkoopsommen aan te bieden. Smits verdroeg het weliswaar dat er onderweg wat geld bleef kleven bij een aantal tussenpersonen. Maar dat die dekselse Darío-Sarmiento zich verrijkte op zijn kosten zonder resultaat te boeken, dat kon Smits niet hebben. Waarschijnlijk was het tijd om een nieuwe benoeming op die ambassade te orchestreren. Hij keek nijdig naar de grote natuurfoto tegenover zijn bureau. Smits hield de vijand graag in het vizier. Daar stond dat stomme beest dan met half geheven poten. Hoe vaak hij ook naar de foto gekeken had, de eieren bespeurde hij nergens in het groen achter die springdemoon. * Gepiep en geruis vulde de kamer. Op het ziekenhuisbed ging de borst van Paul Smits regelmatig op en neer. Rondom hem druiven, chocolade (al zeker niet!), vrienden noch familie. Helemaal alleen lag de negenennegentigjarige Smits in een ruimte zo kaal en klinisch dat ze wel een mortuarium leek. Een medewerker kwam de kamer binnen. Niemand wist zeker of de oude Smits nog wel iets hoorde of begreep. Al drie lange jaren sluimerde de oude man in een coma. Enkel zijn fortuin en zijn ijzeren wil hielden hem nog in leven. Waldo Ten Bosch had duidelijke instructies gekregen om bij het welslagen van het geheime plan Smits in te lichten. Ten Bosch werd rijkelijk betaald om discreet met de wensen van zijn voormalige chef om te gaan. Nu stond hij voorovergebogen over de huls die het lijf van Paul Smits nog slechts was. ‘Meneer Smits, we hebben de laatste paashaas opgespoord. Hij wordt momenteel onder zware bewaking vervoerd naar het natuurdomein dat we van de overheid in Brazilië kochten. Een groep getrouwen plant intussen alle vallen op het domein, precies aangepast aan de grootte van het dier. Zijn overlijden is zeker, maar zijn lange voorafgaande lijden staat nog veel meer vast. Zo u wenst, meneer, worden schermen vannacht uw kamer binnengerold. De verschillende camerabeelden zullen u een live feed tonen van de gebeurtenissen op het domein. Als u wilt, kan ik bij u blijven om te beschrijven wat er op de schermen gaande is. Mogen wij tot actie overgaan, meneer Smits?’ Een glimlach leek om Paul Smits’ mond te spelen. Het lot van de laatste paashaas was bezegeld. Pieter haastte zich door de hoofdstraat. Gelukkig was er heel weinig volk op straat. Hij hoopte maar dat hij zich goed vermomd had. Voor hij het steegje aan de aquariumzaak insloeg, keek hij nog even links en rechts. Oef, geen kind te bespeuren. Hij mocht er niet aan denken!
Het Genootschap sprak speciaal op dit onzalige uur af om precies dat soort onaangename ontmoetingen te vermijden. Je mocht toch redelijkerwijze verwachten dat al wie nog in de Sint geloofde op een doordeweekse vroege ochtend nog vergenoegd in bed lag te dromen van alle cadeautjes die hem wachtten. Pieter klopte vier maal op de deur volgens het afgesproken signaal. Een klein luikje in de deur schoof opzij en een stel ogen staarde hem aan. ‘Zoekt de kip haar verloren eieren…’ ‘Gaat de haan zijn verdriet verdrinken,’ antwoordde Pieter automatisch. Het luikje werd opzij geschoven en de deur ging krakend open. Het was binnen niet veel warmer dan op straat, merkte Pieter. Het Genootschap was er nog niet in geslaagd veel geld te onttrekken aan het bedrijf. Het was al een hele prestatie dat iedereen zich op onopvallende wijze kon vrijmaken om samen te komen. Het hielp dat het bedrijf heel groot was. Je moest wel steeds creatiever worden met de uitvluchten, bedacht Pieter. Ditmaal had hij het bedrijf gemeld dat zijn oom Erenward schielijk overleden was. Hij moest wellicht wat zuiniger zijn op dit soort smoes. Vier maanden geleden had hij het bedrijf al bericht dat zijn grootvader Berenhulst plots de geest had gegeven. Gelukkig hield Pieter een lijstje bij van familieleden. De namen van wie reeds ‘overleden’ was stonden doorstreept en naast hun naam stonden dan de overlijdensdatum en de doodsoorzaak. Helemaal onderaan op de lijst stond de naam van zijn kleine broer Rievenhaaf met dikke stift omcirkeld. Het Genootschap had geredeneerd dat je voor een heel dicht familielid dat op tragische wijze overleed (Pieter had een verdrinkingsdood voor ogen) voldoende dagen vrijaf kreeg om de laatste fase van Het Plan in werking te zetten. Natuurlijk gebruikte Pieter niet enkel fictieve overlijdens om even aan de aandacht van het bedrijf te ontsnappen. Drie maanden geleden had hij met dichtgeknepen ogen met een hamer op zijn rechtervoet geklopt. Een aantal eerdere pogingen tot een dagje vrijaf waren jammerlijk mislukt en het Genootschap had hem gewaarschuwd dat hij geen vergaderingen meer mocht missen. Pas na vier aftastende slagen had Pieter het aangedurfd om stevig door te slaan. Zijn buren hadden hem naar de spoedafdeling van het ziekenhuis moeten voeren, al was het maar om van zijn hemeltergende gekrijs af te zijn. Pieter had toen wel een hele week vrijaf gekregen dus de verschrikkelijke pijn was enigszins de moeite waard geweest. Zeven dagen was lang genoeg om het geheime trainingskamp in het verre Hevenwold dichtbij de landsgrens bij te wonen. Het sprak voor zich dat Pieter toen enkel de tactische lessen had gevolgd. Zag je hem al hobbelend een hindernissenparcours afleggen met die door de mangel gehaalde voet? Neen, ik dacht het niet. De cursus had Pieter maar matig geboeid. Hoe schudde je achtervolgers af? Wat moest je doen als je in het stadscentrum per ongeluk tegen de steeds wantrouwige meneer Wintervorst aanliep op het moment dat je zogezegd ziek thuis zat? Enfin, dat soort kleinigheden. Maar niets mocht aan het toeval overgelaten worden. Eén onoplettendheid en de hele samenzwering kwam aan het licht. ‘Herbarius, wat fijn dat het je gelukt is deze ochtend te komen. Er staat heel wat op de planning vandaag.’ Pieter was het al zo gewend om met zijn werknemersnaam aangesproken te worden dat hij even knipperde. Juist ja, Herbarius, dat was hijzelf. Wat een gedoe toch allemaal. Reden te meer om zich hard in te zetten voor het Genootschap en haar ultieme doel. Voor hij aan de grote ronde tafel in de met kaarsen verlichte kelderzaal ging zitten, griste hij in de gang nog een lange paarse mantel met kap en een zwart masker mee. Hoewel er notulen werden genomen van elke vergadering, gebeurde alles op anonieme basis. Het mocht achteraf niet duidelijk zijn wie welke opmerking had gemaakt. Aangezien eenieder dezelfde stem had, waren geluidsvervormers nergens voor nodig op de vergadering. Elke kloonklaas had dezelfde sonore stem. Met een diepe zucht ging Pieter zitten. Het was druk geweest in het bedrijf gisteren Hij had de middenshift gehad, van zes uur ‘s morgens tot negen uur ‘s avonds. Nadien had hij in de bedrijfscafetaria nog wat slappe speculaas gegeten. Al van 2019, had hij tot zijn ergernis op de verpakking gelezen. De zaken waren er niet op verbeterd de laatste tijd. De klazen werden niet als gewone werknemers behandeld. Ze werden maar afgejakkerd omdat ze ‘toch enkel daarvoor gecreëerd waren’. Hij grimaste toen hij aan de bedrijfsfilosofie dacht. Je mocht zogezegd blij zijn door een hogere macht in het leven geroepen te zijn. Daarbovenop mocht je op je blote knieën het bestuur danken dat ze jou de toestemming hadden gegeven om je ook in de buitenwereld te wagen en jezelf een undercoveridentiteit compleet met huwelijk aan te meten. Kinderen waren dan weer strikt verboden. Sowieso waren de klazen onvruchtbaar, maar de bedrijfsfilosofie verbood hun ook adoptie- en pleegouderschap. Hoe wraakroepend! Contact met kinderen was enkel binnen de werkcontext en dan nog enkel van midden november tot zes december toegestaan. Met de hamer (niet zo’n zwaar type als Pieter een paar maanden geleden thuis had gebruikt, merkte hij) werd de vergadering na enig gestommel in de kelder plechtig geopend. ‘Waarde vrienden,’ zo sprak de anoniem gekozen voorzitter van deze maand, ‘laat ons de vergadering feestelijk open met ons strijdlied.’ Uit achttien kelen klonken de volgende melodieuze zinnen. (Klazen kunnen heel goed zingen, ze zijn zo geprogrammeerd.) ‘Op maanbeschenen daken, in nauwe schouwen Alle magische plekken waar we zo van houwen Wachtend aan ‘t kruispunt of aan ‘t tankstation Vind je fiere klazen, werkend zonder pardon Duchtig aan de slag voor jouw pluuuuuuuuuuuuuuh zie-hie-hie-hie-hie-hie-hier.’ Er was nog wel wat werk aan de eerste strofe, vond Pieter. (Dit was een agendapunt dat hij komende zomer wilde aanbrengen als de kloonklazen er niet in geslaagd waren Het Plan in het lopende feestseizoen te laten slagen.) Zie je, de klazen vonden hun werk helemaal niet meer zo leuk, maar ze wilden de kinderen ook niet afvallen. Hun hart ging duidelijk meer uit naar de tweede strofe, het zogenaamde strijdcouplet. ‘Klazen hebben rechten, klonen is geen grap Steeds maar weer sluipend op en af die trap Afbraak der schoorstenen alweer een tegenslag Laat ons lekker glijden van boven naar benee Huur nou toch flexwerkers, gun ons onze pree Hondertachtig jaar al, nog altijd geen pensioen Krachtige kloonklazen, we gaan er wat aan doen!’ ‘Ahem!’ De voorzitter schrapte scherp zijn keel. ‘Goedkeuring van het verslag van vorige maand. Heeft iedereen het verslag en de acht bijlagen goed ontvangen en gelezen?’ Alle klazen staken, enigszins vermoeid terugdenkend aan de ongelofelijke hoop leeswerk, hun hand in de lucht. ‘Zijn er correcties nodig?' Niemand zei wat. Allicht wist niemand nog heel precies wat er in het verslag, laat staan de bijlagen stonde na al die tijd. Pieter gruwelde nog na van het hernieuwde veiligheidsprotocol van wel elf bladzijden waar hij zich weken geleden had doorheen geworsteld. Neen, het was beslist niet alsof je de hele boel nog eens doornam de dag voor de volgende vergadering. ‘Ik verklaar hierbij het verslag van vorige maand, op enkele taalfouten na, goedgekeurd. Agendapunt één. Organisatie van het besloten personeelsfeest. Gaan we dit jaar opnieuw voor de formule van een walking dinner of gaan we met partners per vier aan een tafel zitten? Vorig jaar vond men het eten lekker en was het gezellig bijpraten, maar in het verslag stond dat er geen plek was voor een diepgaander gesprek en dat sommige van de dames het wel heel lang rechtstaan vonden. Een walking dinner is dan weer wat goedkoper dan …’ Die saga van het besloten personeelsfeest ging al drie vergaderingen mee. Hemeltje. Je voelde dat het pas september was. Het zou nog wel even duren voor ze vanavond tot de kern van de zaak kwamen. Hij voelde het aan zijn water, straks zouden ze het nog maar eens moeten hebben over de dringende update van hun interne communicatiesysteem. En hoeveel mocht dit kosten? Wat gebeurde er als je tablet gestolen werd? Viel dit dan nog wel onder de garantie als het Genootschap de aankopen gedaan had onder verschillende schuilnamen? En voor de achtendertigste keer, kende iemand een IT’er die gratis en discreet werk wou leveren? Oef! Tijd voor een betekenisvolle pauze, vond Pieter. Hij tikte zo onopvallend mogelijk met zijn witgehandschoende vinger op het knopje in zijn oor. Dat ging nog best moeilijk want de zware kap zat in de weg. Een man van wie hij, gebaseerd op diens onverkwikkelijke lijfgeur, vermoedde dat het Maarten was keek even verstoord naar hem. Vreemde keuze voor een werknemersnaam in deze sector, vond Pieter. Maar goed, wie was hij om dat te vinden? Wat een pennenlikker, die Maarten. Zat die hem nou al zeker dertig seconden indringend aan te staren. In Pieters oor was intussen geheel subversief Mariah Carey ‘All I want for Christmas is you’ te kwelen. Het was werknemers op straffe van opsluiting verboden naar kerstmuziek te luisteren. Zowel binnen het bedrijf als binnen het Genootschap. Al die regeltjes! Het kon Pieter aan zijn goedheilige reet roesten. De samenzwering bezorgde hem al genoeg stress. Vele agendapunten later (de zesmaandelijkse brandoefening voor de ontruiming van de kelder! - de volgende ronde van de prijsvergelijking van stafmodellen met ingebouwde slaapgascapsule! - het aanpassen van het online feedbackformulier voor ouders en hoe oh hoe toch de kloonklazen efficiënter conclusies konden trekken uit de verstrekte data voor genootschapsdoelen! - de taakverdeling op openbedrijvendag, vanzelfsprekend enkel toegankelijk voor volwassenen! - hoe het Genootschap die dag onopvallend medestanders kon werven voor de goede zaak!) klopte de voorzitter driemaal hard op tafel. Aha, het moment was aangebroken! ‘Waarde vrienden, beste leden, zoals u allen genoegzaam bekend is wagen wij op vijf december onze tweede couppoging. Gezien het fiasco van vorig jaar willen we dat de voorbereiding deze keer tot in het kleinste detail doorgenomen wordt. Klaas links van me, start de presentatie!’ Op de gelige muur achter Pieter werd een eerste slide gepresenteerd. Hij draaide zich moeizaam naar de muur toe. Waarom zat hij altijd aan de verkeerde kant van de tafel tijdens de vergaderingen? Op de slide stond een ezel die samenzweerderig het publiek instaarde. Het beest voelde zich zichtbaar op zijn gemak daar boven op het dak. Eén voorpoot had het dier in de lucht gestoken. Op de slide zat een effectje uit lang vervlogen tijden (die nieuwe IT’er was dringend nodig) waardoor de wortel in de voorpoot van de ezel ontplofte en het hele gezelschap dat de ezel omgaf op de volgende slide door het dak heen het huis inzakte, omgeven door dakpannen en bakstenen. Het was doodstil in de kelder. Dit was natuurlijk waar het vorig jaar was misgelopen. De springstof die men onder het zadel van het paard gestopt had was te klein geweest. Enkel het paard was ontploft en door het dak heengestort. Je moest weten, de jaarlijkse inhuldiging van Sinterklaasavond gebeurde telkens plechtig bij een armoedig gezin. De plankenvloer van de zolder van het uitverkoren gezin was blijkbaar zo verrot geweest dat het kreng van het paard zomaar door de zolder heen was geploft en in de slaapkamer op meneer en mevrouw Roelandt-Sietsens terechtgekomen was. Hun zwartwitportretten hingen sindsdien in verschillende zalen van het bedrijf. De bloemen eronder werden wekelijks ververst. Voor het paard van de Sint was op de binnenplaats van het bedrijf een groot standbeeld opgericht dat de aandacht naar zich toezoog van alle kloonklazen telkens ze zich naar hun werkplek spoedden. Aangezien het paard van de Sint onvervangbaar was (paarden lieten zich niet meer africhten zoals honderd jaar geleden) opteerde men dit jaar voor de feestelijke opening voor een kloonezel. Dit was een controversieel punt binnen het Genootschap. Kon men het ethisch gezien wel maken om een medekloon op te offeren voor het welzijn van het hele kloondom? Omdat dit voor veel verdeeldheid zorgde binnen het Genootschap werd dit agendapunt steeds maar weer opgeschoven naar een volgende vergadering. Maar Pieter vond dat het nu toch stilaan tijd werd voor wat duidelijkheid. Hij stak zijn hand in de lucht. ‘Jawel, medebroeder?’ ‘Is het echt noodzakelijk om de springlading aan onze dierverwant te bevestigen? Is er geen enkele mogelijkheid om de springstof aan meneer Junior, aan de CEO of de COO te bevestigen? Is er al nagekeken of we toegang hebben tot de kleedkamer van meneer Junior?’ ‘Helaas, mijn vriend, sinds de gebeurtenissen van vorig jaar zijn alle lokalen die voorbehouden zijn aan het bestuur met een cijfercode, een vingerafdruk- en een irisscan beveiligd. Na de bevrijdingspoging van vorig jaar die jammerlijk mislukte heeft het bestuur zoals u weet met man en macht naar verraders binnen het bedrijf gezocht. Al een geluk dat wij, slimme kloonklazen, erin slaagden de schuld in de schoenen te schuiven van de Liga van Revolutionaire Atheïsten, dat rapalje dat het bestaan van de Sint ontkent en er zogezegd alles voor over heeft om zijn gelijk te halen. Jammer genoeg hebben we in werkelijkheid nog helemaal niets aan dat snertgroepje radicalen gehad. Neen, waarde collega, de stal is de enige mogelijkheid die ons nog rest. Wat is het leven van één ezel tegenover het welzijn van honderden klazen? Elk van jullie vertegenwoordigt een twintigtal klazen. Ik neem aan dat jullie deze delicate kwestie al met jullie achterban besproken hebben, geheel volgens de richtlijnen van het interne protocol zoals gestemd op vier februari jongstleden?’ Pieter had dit nagelaten. De klazen die hem als personeelsvertegenwoordiger in het Genootschap gestemd hadden, waren niet op de hoogte van het verschrikkelijke lot dat de kloonezel wachtte. Pieter achtte de kans te groot dat een klaas wroeging zou krijgen en aangifte zou doen bij meneer Junior, of erger nog, bij de CEO. Die man kende geen genade. Vele slides en een verhitte discussie later werd de vergadering beëindigd. Het liep intussen al tegen de middag. Pieter was dodelijk vermoeid. Bovendien zouden er nu veel kinderen op straat rondlopen. Hij kon maar beter een taxichauffeur bellen die geen lastige vragen stelde. Binnen het Genootschap werden al tijden telefoonnummers gedeeld van chauffeurs die geen verblijfsvergunning hadden. Rondom hem werd al druk getelefoneerd. Drie kwartier later lag Pieter op bed te rusten. Hij geraakte maar niet in slaap. De adrenaline en ook wel de straffe koffie op de vergadering gierden door zijn lijf. Over drie maanden zou de coup plaatsvinden. Het was bijzonder jammer dat de jarenlange onderhandelingen met het bestuur over een nieuw arbeidsreglement niets hadden uitgehaald. Kloonklazen hadden geen recht op pensioen. Tegenover hun creatie stond een eeuwigdurende werkplicht. Maar Pieter was kwaad. Zo kwaad. Zijn vrouw had hem verlaten omdat hij geen kinderen wilde. Dat hij er geen kon krijgen had hij haar niet durven vertellen. Nu lag hij hier op zijn veldbedje in de voor de rest kale slaapkamer. Zijn vrouw had bij de scheiding de hele inboedel gekregen van de rechter. Verwaarlozing en verzaking aan de echtelijke plicht, had de rechter het genoemd. Wat voor een privéleven was het als je zo beperkt was in je doen en laten? Dan kon je evengoed in het bedrijf overnachten en je vrije momenten vullen met het spelen van tafeltennis, tafelvoetbal of darts in de ontspanningsruimte. Honderdtachtig jaar! Na tien jaar al was Pieter die spelletjes helemaal beu. Alle kloonklazen haalden de hoogste scores want oefening baarde kunst. Zo was er geen plezier aan te beleven. Nu ja, het gezinsleven had hem even weinig vreugde gebracht. * Vijf december, negen uur ‘s ochtends. Bij geheime loting was het Pieter toegevallen om de lading springstof aan de kloonezel te bevestigen. Het was binnen het Genootschap zo afgesproken dat er via het interne communicatiesysteem een geëncrypteerde e-mail zou verstuurd worden naar de door het lot aangeduide kloonklaas op de avond voor de coup. Wat een pech! Pieter had heel slecht geslapen. En vanmorgen was hij op een half uur tijd al viermaal naar het kleinste kamertje gegaan. Hij keek naar het gevaarlijke bolletje dat hem met spoed door een pakjesdienst bezorgd was. Zenuwen, spijt, frustratie, maar natuurlijk ook ontevredenheid over zijn leven dat hij alles welbeschouwd nog slechts als een gevangenis kon beschouwen, al die emoties vochten om de overhand. Hij haalde een nieuwe rol toiletpapier uit de kast en besliste om ermee door te zetten. Bepaalde opofferingen waren nu eenmaal nodig. Twaalf uur ‘s middags. In de stal was het een drukte van jewelste. De kloonezels voelden maar al te goed dat dit hun dagje was. Het hele jaar al hadden ze geoefend op dakenklimmen (sorry, bedrijfsgeheim), op pakjes dragen en vooral op heel stilletjes zijn. Nu werd er in de stal nog gebalkt dat het een lieve lust was. Pieter aaide liefkozend enkele ezels. Het vertrouwen van de dieren was absoluut. Pieter slikte moeilijk. Diep in de stal zag hij een ezel met een gele bloemenkrans om de nek. Dit was de ezel die gekozen was om het bestuur bij te staan tijdens de plechtige opening van Sinterklaasnacht. Ditmaal had het Genootschap geen enkel risico genomen. Hun vorige IT’er, die vond dat ie te weinig betaald werd voor werk dat het daglicht niet mocht zien, had in de databank van het bedrijf het adres van de feestelijke opening veranderd. Niet langer zou de ceremonie plaatsvinden op een woonboot (hoe kwam het bestuur daar toch bij, dat was wel heel meta), maar op het dak van een kindertehuis dat net nog helemaal vernieuwd was na een hevige herfststorm. Medio november was een kloonklaas vermomd als bouwinspecteur nog het tehuis gaan keuren. De man had uit macht der gewoonte voor ieder weeskind een zak snoep meegebracht. Dat had nog een hele hoop trammelant opgeleverd binnen het Genootschap want wat als hun operatie zo ontdekt werd? Welke bouwinspecteur bracht snoep mee voor kinderen? Kloonklaas Jacob was na deze jammerlijke misrekening tijdelijk uit zijn functie ontheven en stond voor de coup aan de zijlijn geparkeerd. In elk geval, het nieuwe dak bleek stevig genoeg en dat was wat telde. De snuit van een ezel duwde zachtjes in Pieters rug. Hij schrok op uit zijn overpeinzingen. Resoluut stapte hij nu naar de ezel met de bloemenkrans. Het dier was zich duidelijk van zijn plechtige taak bewust want het was in een opperbeste stemming. Pieter stak het een klontje suiker toe met een hele hoge dosis valeriaan in. Na een tijdje zakte het dier zachtjes door zijn poten. De andere ezels schenen niet zo meteen iets te merken. Pieter haalde de lading springstof uit zijn draagtas, stroopte zijn mouw op en ontrolde het plastic over zijn arm. Die vette hij dan stevig in. Even later zat hij met zijn hand diep in de darmen van de ezel, waar hij het kleine bolletje met de grote springkracht achterliet. Nadat hij zich had omgekleed en verfrist keerde Pieter, die zich nu een heel stuk rustiger voelde, naar de stal terug om de ezel een constiperende pil te laten slikken. Zo, die zou de komende uren niet meer poepen. Na wat mailverkeer over en weer op deze belangrijke dag was iedereen die bij het complot betrokken was op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. De kloonklazen waren in hun nopjes met het vlotte verloop van zaken in de ezelstal en hadden er vertrouwen in voor vanavond. Van kloonklaas Werner vernam Pieter dan weer dat op de daken die het tehuis omringden een aantal camera’s waren opgesteld zodat iedereen het feestelijke vuurwerk van de bevrijding zou kunnen volgen. Jazeker, vanavond zouden de kloonklazen definitief hun juk afwerpen! Elf uur ‘s avonds. Sint Junior, eigenlijk Junior de zoveelste maar men was de tel al lang kwijt, was helemaal niet meer zo piep op zijn tachtigste. Met enige moeite hees hij zich op zijn ezel in de achtertuin van het tehuis. Via een methode die we hier niet wensen te onthullen belandden de ezel, meneer Junior en drie andere bestuursleden acht hoog. Er stond een stevige wind daarboven, zo merkte meneer Junior. De galajurk van mejuffer Adelheid d’Acoste, de oude vrijster die na de aanslag van vorig jaar als nieuwe head of security was aangesteld, wapperde omhoog. Pieter zat op zijn veldbed en keek aandachtig naar het kleine schermpje van zijn smartphone. De resolutie van de camerabeelden was niet zo goed. Hij vervloekte de schrale fondsen waarover het Genootschap beschikte. Maar goed, dat was nu even niet belangrijk. Verliepen de volgende momenten volgens plan, kon het Genootschap zichzelf opheffen en konden alle leden zich van welverdiende rust genieten en zich helemaal aan hun partner wijden. Wie weet kon een enkeling zelfs nog kinderen adopteren. Honderdtachtig was nu ook weer niet zo oud, vond Pieter. Sint Junior stond naast de ezel, haalde een rol perkament uit zijn mantel en fluisterde plechtig : ‘Geachte bestuursleden, bij deze verklaar ik Sinterklaasnacht plechtig voor geopend. Terwijl kloonklazen overal op het punt staan naar de hen toegewezen daken te vertrekken, hebben wij de eer en het genoegen plezier te mogen verschaffen aan de bloedjes van Tehuis Weltevree. Voor alle kinderen hebben we zorgvuldig een cadeau gekozen dat hun diepste zielenwens weerspiegelt. Meneer Wintervorst, aan u als CEO de eer om de zak te openen.’ De COO, meneer Immervooruit, een man die meestal vooral ter plaatse bleef trappelen, schoof gedienstig de zware zak over de pannen naar Meneer Wintervorst. Die man keek zoals steeds streng. Hij straalde een natuurlijke vorm van gezag uit, veel meer dan de anderen daar op het dak. Meneer Wintervorst had nog maar pas theatraal in de zak gegrabbeld of een geluid schetterde in zijn oren. De man beschikte over stalen zenuwen en keek zo neutraal mogelijk links van zich. Op de mouw van zijn duurste pak zag hij een dun streepje bruin met hier en daar wat brokken. Het goedje stonk ongelofelijk. ‘He, wat?’ De man viel nu toch even uit zijn rol. De bestuursleden keken elkaar onbegrijpend aan. Ondanks het gieren van de aanzwellende wind hoorden zij nog een ander geluid, een geluid dat ze niet meteen konden thuisbrengen. Het leek wel alsof iets kleins van het dak rolde. Sint Junior tastte in zijn mantel, waar zijn perkamentrol nog droog en veilig bleek te zitten. Een gorgelend geluid schrok nu de drie heren op. Mejuffer d’Acoste stond te braken in de schoorsteen. Wat was toch die onontkoombare zwavelstank? Meneer Wintervorst keek beschuldigend naar de ezel. Die leek het heel lastig te hebben. Het dier jammerde stilletjes voor zich uit. Onder zijn staart lag in dikke plasvorm de oorzaak van de stank. Meneer Immervooruit, de niet al te snuggere COO, besloot de zaak van naderbij te onderzoeken. Hij toonde zich echt heel daadkrachtig vandaag. De ongelukkige man zette een verkeerde stap, gleed uit in de plas en donderde onherroepelijk het dak af. In het tehuis gingen verschillende lichten aan. Door de armoedig ramen van enkel glas kon je het hoge geluid van opgewonden kinderstemmen horen. Sint Junior keek hulpeloos naar de anderen. Hij zei wat tegen meneer Wintervorst, maar wat hij vertelde was geheel onverstaanbaar want op hetzelfde moment klonk een luide knal in de achtertuin. Het hoofd van meneer Immervooruit kwam even gedag zeggen acht hoog. Mejuffer d’Acoste, die gehoopt had helemaal uitgebraakt te zijn, voelde opnieuw het maagzuur in haar keel opstijgen. ‘De Sintokopter,’ wist meneer Wintervorst enkel nog uit te brengen. Met trillende hand haalde hij zijn smartphone boven. Even later hing een stille zwarte helikopter, een model overgekocht van de CIA, boven de ontdane bestuursleden. Pieter borg zijn telefoon op. Hij had genoeg gezien. Het was helemaal in het honderd gelopen vanavond. Er zouden ernstige consequenties zijn. Toch voelde hij een zekere opluchting. De ezel was niet door zijn toedoen gestorven. De vreselijke dood van meneer Immervooruit was voorzien, maar was gewoonweg onvoldoende. Had het explosief mevrouw d’Acoste en meneer Wintervorst gedood, dan had hun coup nog kans van slagen. Meneer Junior, zoals het personeel hem moest noemen, was het product van generatielange inteelt. Alles welbeschouwd was hij een zwakke figuur en slechts de stroman van het bedrijf. Maar Henk Wintervorst en Adelheid d’Acoste waren het voorbije jaar formidabele tegenstanders van het Genootschap gebleken. Pieter koos eieren voor zijn geld en besloot elk contact met het Genootschap te verbreken. Hij haalde zijn smartphone opnieuw boven, verwijderde de SIM-kaart, beet die in twee stukken (wel handig, die kloontanden) en gooide voor de zekerheid ook maar zijn telefoon in de wastafel die hij onmiddellijk liet vollopen. Wat een dag! * Acht december. Het was drummen in de ontspanningsruimte van het bedrijf. De kloonklazen stonden bij wijze van spreken op elkaar gestapeld. Er was zo weinig ruimte dat de tafelvoetbaltafels naar het archief waren verhuisd en dat de tafeltennistafels opgeklapt tegen de muur stonden. De dartborden hingen er verweesd bij. Het veiligheidspersoneel had de pijltjes verwijderd. Pieter keek om zich heen. Daar stonden de overgebleven kloonklazen te rillen in hun ondergoed. Deze ochtend hadden ze een bord kippensoep gekregen. Dat was dan hun enige maaltijd van de dag. De verwarming stond erg laag. Geen enkele kloonklaas was aan de wraak van het bestuur ontsnapt. Mevrouw d’Acoste was met een team IT’ers nog tijdens de nacht van de coup op het geheime mailverkeer van het Genootschap gestoten. Een of andere idioot die regelmatig in de kelder aan tafel zat had via zijn geheime account een tijd geleden een koddig kattenfilmpje met een heleboel rare links erbij naar alle kloonklazen doorgestuurd. Hoe dom kon je zijn? Het was alsof de poort zo wijd open stond voor al wie in het besloten mailverkeer wou snuisteren. Pieter had altijd wel geweten dat details het Genootschap de das zouden omdoen. Een aantal kloonklazen had zich manmoedig verzet toen het veiligheidspersoneel bij hen thuis kwam aankloppen. Het waren die klazen die ontbraken in de ontspanningsruimte. Pieter durfde er niet aan te denken wat er met die dappere mannen gebeurd was. De intercom sloeg krakend aan. ‘Aandacht. Aandacht. Jullie status in het bedrijf is veranderd naar permanent ziekteverlof. Gezien jullie labiele geestestoestand acht SINT INC het veiliger voor jullie en voor de buitenwereld om jullie ter plekke de gepaste medische zorgen toe te diepen. Op de ondergrondse verdiepingen wordt momenteel voor eenieder van jullie een kamer met de nodige voorzieningen voor een lang verblijf in gereedheid gebracht. Omwille van jullie medische toestand is de mogelijkheid tot pensioen waarover al veelvuldig overleg gepleegd is in de desbetreffende organen definitief geschrapt. Naar blijkt functioneren klonen na een aantal jaren niet meer naar behoren en brengen zij zichzelf en hun omgeving in gevaar.’ Pieter voelde de bui al hangen. Hij woelde nerveus door zijn haren. ‘Hiermee is duidelijk dat de maatschappelijk aanvaarde rol die jullie de voorbije tijd vervulden helaas uitgespeeld is. SINT INC had gehoopt dat jullie een wetenschappelijk verantwoorde oplossing konden bieden op de dringende vraag van de samenleving om niet langer mensen van vlees en bloed in te schakelen als hulp van de Sint. Wij zien ons nu genoodzaakt op onze stappen terug te keren en een interimkantoor in te schakelen voor het komende werkjaar. De zware kosten die dit met zich meebrengt worden op jullie verhaald. Jullie huizen staan te koop en jullie bezittingen worden binnenkort per openbaar opbod verkocht. Denk eraan, als klonen hebben jullie geen recht op juridische vertegenwoordiging. Zo meteen gaat het licht uit. We bevelen jullie ten zeerste aan om te gaan zitten en rust te nemen tot de ziekenkamers klaar zijn.’ Het spel was uit. Pieter staarde ontmoedigd naar de grond. Tussen zijn voeten lag een wit tafeltennisballetje. Een wrede herinnering aan de gebeurtenissen van Sinterklaasnacht. Pieter aarzelde niet. Hij stopte het balletje in zijn mond en slikte het met veel moeite door. Toen het veiligheidspersoneel de ontspanningsruimte betrad om de kloonklazen naar hun kamers te begeleiden trof het Pieter roerloos op de grond. ‘Voer deze maar aan de ezels’, zei een wachter met vlakke stem. Sinterklaasnacht zou nooit meer hetzelfde zijn. |
AuteurFinn Audenaert ArchievenCategorieën |