Wie droomt daar in het machtige Dunwich House?
Wie schrijft of leest, is nooit alleen. Nooit.
Eddy leeft op zolder. Hij zorgt er voor de monsters. Dertigduizend heeft hij er. Overdag maken ze kabaal. Ze stampvoeten in het rond, eten met veel misbaar. Als de zon ondergaat, legt Eddy hen liefdevol te slapen, elk in hun eigen boek. Zachtjes dekt hij hen toe met de omslag. De kleine schepsels slapen knus onder softcovers. Hun grote broers aanvaarden enkel stoere hardcovers.
Overdag werkt Eddy in de grotemensenwereld. Strak kostuum. Het haar naar achteren. De handen ontdaan van de ringen die hem en zijn zoldergenoten bij nacht en ontij beschermen tegen het kwaad des mensen. Plichtsbewust bewaakt hij het goud van de stad. De muntstukken behandelt hij met evenveel zorg als zijn monsters. Hij blaast er het stof af, blinkt hen op met zijn hagelwitte mouwen, telt hen nauwgezet en stopt hen een voor een veilig in de kluis.
De monsters lopen op dat moment vrij rond. De herbivoren toch. Ze openen met hun snuit het raam, grazen in de geraniums, snuiven de frisse lucht op. Vanuit Dunwich House kijken ze uit op de torenstad en verlangen naar verre avonturen.
Als Eddy thuiskomt, wachten ze vol ongeduld tot hij de trap oploopt. Pas heeft hij de deur geopend, komen ze hem al kopjes geven. Ja, de herbivoren zijn aanhankelijk. Net huisdieren.
Maar Eddy houdt het meest van de carnivoren en de omnivoren. Wilde monsters. Echte monsters! Ze brullen als Eddy hen bij zijn terugkeer loslaat. Zo verontwaardigd zijn ze dat ze de hele dag opgesloten zaten. Dat is het gevaarlijkste moment van de dag. De beesten briesen, kreten, ratelen. Ze komen dreigend op Eddy af, omcirkelen hem. Ze sluiten hem steeds verder in, daar op die hoge zolder vol boekenkasten.
Eddy heft bezwerend een hand op.
'Dit is het pact dat we sloten. Wie leest nog jullie levensverhalen, mijn lieve woekerwezens? Dunwich House is als de ark van Noach. Ik heb jullie gered van de zondvloed der vergetelheid. Hier in de beschutting van mijn leesnest laat ik jullie in het stof rondstruinen.
Snuffel aan elkaar. Reinig elkaars verenkleed. Schrok de fijnste biefstukken op die mijn vrouw met liefde voor jullie toebereidt. Laaf jullie aan het bloed dat mijn dochter voor jullie aftapt. Leef!
Maar denk eraan, mijn droomgedierte, de wereld hierbuiten is klaar met jullie. Gaan jullie de deur uit, zo wacht jullie rampspoed. Jullie nazaten zijn verbannen naar donkere zalen en kleine kasten. Mensen vergruwelgapen er zich aan hen, veilig achter een scherm. Zien ze jullie echter in het wild, dan breekt paniek uit! De verbeeldingsloze armzaligen kennen reuzenhagedissen enkel van bordkartonnen decors, wolkenkrabbers in oosterse landen die vertrappeld worden. Als jullie daarbuiten opduiken, eisen ze van hun machthebbers bommenwerpers. Een vuurregen. Atoomwapens.'
Eddy spreidt de armen. Hij maakt zich breed en weert het laatste felle avondgloren af dat de zolder in een gouden waas hult.
‘Beter, lieve vrienden, is het na te gloeien in het halfduister dan op te branden in de volle zon.'
De monsters buigen deemoedig het hoofd. Ze weten dat hun meester het beste met hen voor heeft. Als Eddy hen instopt, knikken ze hem begrijpend toe. In de boeken op zolder vinden alle bewoners hun heil. Als ze samen slapen, dromen ze vele universa bij elkaar.
Ter nagedachtenis van Eddy C. Bertin, de man die Dunwich House wàs.